Christen Gemeenten van God

[199]

 

 

Het verloren schaap en de verloren zoon [199]

(Uitgave 1.0)

De gelijkenissen in Lukas 15 hebben een diepe betekenis, die niet erg op prijs gesteld wordt. Velen verklaren de gelijkenis van de verloren zoon van toepassing op eigenzinnige zondaars, maar de meesten begrijpen niet de machtige omvang en symboliek van deze gelijkenissen. Ook begrijpen velen niet dat deze gelijkenissen met elkaar in verband staan en dat de gelijkenis, die op zichzelf de sleutel is, waar alles om draait, alleen in Lukas wordt gevonden.

 

 

Christian Churches of God

P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA

E-mail: secretary@ccg.org

(Copyright ã 1997 Wade Cox)

Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.

Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
http://www.logon.org and http://www.ccg.org

 

Het verloren schaap en de verloren zoon [199]

De gelijkenissen in Lukas 15 hebben een diepe betekenis, die niet erg op prijs gesteld wordt. Velen verklaren de gelijkenis van de verloren zoon van toepassing op eigenzinnige zondaars, maar de meesten begrijpen niet de machtige omvang en symboliek van deze gelijkenissen. Ook begrijpen velen niet dat deze gelijkenissen met elkaar in verband staan en dat de gelijkenis, die op zichzelf de sleutel is, waar alles om draait, alleen in Lukas wordt gevonden.

Lukas 15 is rechtstreeks bedoeld om het begrip van zonde en berouw uit te leggen aan twee soorten mensen - aan zowel zondaars als aan mensen die van hen profiteerden. Een derde soort was daar als Farizeeën en dus waren er zondaars en de eigengerechtigen.

De les van Christus hier in Lukas is in drie stukken gebroken. Het eerste deel is de gelijkenis van het verloren schaap, het tweede deel is de gelijkenis van de vrouw en de verloren penning en het derde deel is de gelijkenis van de verloren zoon. Elke gelijkenis is een deel dat verbonden is met het geheel, dat de liefde en genade en vergeving van God uitlegt.

Het eerste deel van het verloren schaap wordt gemakkelijk begrepen. De eerste zes verzen verbinden het gehoor, namelijk de tollenaars en de zondaars, met het verloren schaap en het zoeken naar hen door de herder. De eigengerechtige Farizeeën morden hierover, omdat zij niet inzagen, dat het noodzakelijk was om zondaars te ontvangen en zelfs met hen te eten. Christus richt zich in vers 7 tot deze eigengerechtige mensen door hen toe te spreken met Ik zeg u.

De tekst van vers 7 verlegt de betekenis van het fysieke naar het geestelijke rijk in de hemelen en verbindt de getrouwe Heerscharen met de verlossing van de verloren zondaars. Waar het hier om draait is bekering, zoals wij dat zullen inzien. Ook zullen wij merken, dat in alle drie gelijkenissen bekering het punt is waar het om draait.

Lukas 15:1-7 1 Al de tollenaars nu en de zondaars plachten tot Hem te komen om naar Hem te horen. 2 En de Farizeeën en de schriftgeleerden morden en spraken: Deze ontvangt zondaars en eet met hen. 3 En Hij sprak deze gelijkenis tot hen en zeide: 4 Wie van u, die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negenennegentig in de wildernis achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt? 5 En als hij het vindt, tilt hij het met blijdschap op zijn schouders, 6 en thuisgekomen, roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tot hen: Verblijdt u met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was. 7 Ik zeg u, dat er alzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. (NBG)

Het probleem is hier dat alle mensen gezondigd hebben en de heerlijkheid Gods derven, maar dat zij dit toch niet inzien. Zelfs Paulus trachtte, nadat hij bekeerd was, te beweren dat hij volgens de wet onberispelijk was ( Filippenzen 3:6). Dit was het primaire probleem van de sekte der Farizeeën en de ordening waaraan zij steun verleenden.

Wij zien uit de algemene stemming van de hemelse Heerscharen dat de verlossing van de hele schepping op het spel staat en dat bekering wordt geboden aan alle zondaars. Deze betekenis wordt in deze gelijkenissen duidelijker, maar niet begrepen of herkend vanwege het standpunt en de zienswijze van het merendeel van het Christendom over de leer van oordeel en opstanding.

De man in het eerste deel wordt vaak gezien als Christus, die op zoek gaat naar het verloren schaap. Om dat te doen, moet hij negenennegentig in de wildernis achterlaten en op zoek gaan naar dat ene. Dit doet hij, totdat hij het gevonden heeft. Dit zoeken is hetzelfde zoeken als de vrouw doet vanaf vers 8. Wij zien hier het zoeken naar een verloren schaap, dat zich uitstrekt vanuit de Heerscharen, die de herder in de wildernis moet achterlaten. De wildernis is een plaats waar de negenennegentig kunnen grazen en is dus niet onvruchtbaar. Het zoeken gaat door, totdat het verloren schaap gevonden is. Niets wordt achtergelaten om verloren te laten gaan. Dit strekt zich uit over de gehele Heerscharen. Wanneer het schaap gevonden is, is er blijdschap met Messias, die thuis komt met het schaap en dit viert met zijn vrienden en buren. De betekenis van deze verzoening wordt ook in het derde deel gezien over de verloren zoon en gaat veel verder, dan in het algemeen gedacht wordt.

Lukas 15:8-10 gaat verder met het gedeelte van de vrouw, die naar haar schatten zoekt. Hier zien wij het beeld van de Heilige Geest, uitgebeeld door de vrouw, die het huis schoon veegt om haar schat tot haar volle omvang te herstellen.

Lukas 15:8-10 8 Of welke vrouw, die tien schellingen heeft, en er één verliest, steekt niet een lamp aan en veegt het huis en zoekt zorgvuldig, totdat zij hem vindt? 9 En als zij hem gevonden heeft, roept zij haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: Verblijdt u met mij, want ik heb de schelling gevonden, die ik verloren had. 10 Alzo is er, zeg Ik u, blijdschap bij de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert. (NBG)

Dit gedeelte, dat verwijst naar de Heilige Geest, laat zien, hoe het huis schoon geveegd wordt en op orde gebracht, zodat het kostbare deel gevonden kan worden en hersteld. Dit gedeelte van de gelijkenis, die alleen in Lukas voorkomt, gebruikt het woord drachmas in vers 8 en 9. Het andere woord is argurion (gebruikt in Matteüs 26:15; 27:3, 5, 9; Handelingen 19:19).

De drachme is geringer in waarde maar schijnt een verband te hebben met het hoofdgeld, wat een didrachma of een dubbele drachme was (Matteüs 17:24).

Het noemen van tien zilverstukken is niet toevallig. Het blijkt een beeld te zijn, dat hier verband houdt met de gevallen Heerscharen en hun bekering. De prijs van Christus was die van een slaaf, dertig zilverstukken. Dit was één zilverstuk voor elk van het getal van de Hoge Raad der elohim, zoals staat in Openbaring 4 en 5. Zij bestaan uit de vierentwintig oudsten alsmede het Lam aan hun hoofd en de vier dieren alsmede de Allerhoogste God. Dit waren dertig in getal. Christus vertelde dat een derde deel der Heerscharen met Satan in opstand gekomen was. Dit idee wordt waarschijnlijk hier weergegeven in de tien als een derde van de dertig. De betekenis hier is, dat de Heilige Geest het huis moest reinigen om de verloren zilverstukken te kunnen herstellen.

Dit punt werd blijkbaar door de vroege Gemeente begrepen. Toen werd geleerd, dat sommige van de gevallen Heerscharen, die verantwoordelijk waren voor steden en naties, berouw hadden en toelieten dat Gemeenten binnen hun gebied gevestigd werden.

Wij gaan nu verder met het derde deel van de verloren zoon. In dit gedeelte wordt een man weergegeven met twee zonen. Het gaat hier over de man die God de Vader is. Het beeld is hier teruggebracht tot de specifieke eigenschappen van de leiders der Heerscharen, namelijk Christus en Satan. Het verre land is de wildernis van zonde en de plaats van handel en verkeer, waarvoor Satan veroordeeld werd en in ongenade viel (zie Jesaja 14:12-19; Ezechiël 28:12-19).

Laten wij nu de tekst bestuderen vanuit het gezichtspunt, dat God een getrouwe en gehoorzame zoon had en een verloren of eigenzinnige zoon en dan naar de reacties van de Vader kijken, hoe Hij de Heerscharen behandelt, wanneer zij berouw hebben. Deze houding is niet zoals wij die verwachten, noch wat wij zelf onder gelijke omstandigheden zouden doen.

Lukas 15:11-32 11 En Hij zeide: Iemand had twee zonen. 12 De jongste van hen zeide tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van ons vermogen, dat mij toekomt. En hij verdeelde het bezit onder hen. 13 En weinige dagen later maakte de jongste zoon alles te gelde en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen verkwistte in een leven van overdaad. 14 Toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. 15 En hij trok er op uit en drong zich op aan een der burgers van dat land en die zond hem naar het veld om zijn varkens te hoeden. 16 En hij begeerde zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, doch niemand gaf ze hem. 17 Toen kwam hij tot zichzelf en zeide: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. 18 Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, 19 ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners. 20 En hij stond op en keerde naar zijn vader terug. En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. 21 En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten. 22 Maar de vader zeide tot zijn slaven: Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten. 23 En haalt het gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestmaal hebben, 24 want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen feest te vieren. 25 Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans. 26 En hij riep een van de knechts tot zich en vroeg, wat er te doen was. 27 Deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft. 28 Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan. 29 Maar hij antwoordde en zeide tot zijn vader: Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitebokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30 Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. 31 Doch hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. 32 Wij moesten feest vieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden. (NBG)

Laten wij eens zien wat hier gebeurt. De tweede zoon kon niet wachten op de overvloed die hij zou verkrijgen. In de gestalte van God trachtte hij zich gelijk te stellen aan God. Christus, de oudste zoon, heeft het Gode gelijk zijn niet als een roof geacht (zie Jesaja 14:12-19; Ezechiël 28:12-19 en Filippenzen 2:5-8).

Ezechiël 28:12-19 12 Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Here HERE: Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. 13 In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois, chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malachiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werdt, waren zij gereed. 14 Gij waart een [gezalfde SV] beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: gij waart op de heilige berg der goden, wandelend te midden van vlammende stenen. 15 Onberispelijk waart gij in uw handel, vanaf de dag dat gij geschapen werdt, totdat er onrecht in u werd gevonden: 16 door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraakt met geweldenarij en kwaamt gij tot zonde. Van de berg der goden verbande Ik u en deed u weg, gij beschuttende cherub, van tussen de vlammende stenen. 17 Trots was uw hart op uw schoonheid - met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan. Ter aarde wierp Ik u neer, en maakte u tot een schouwspel voor koningen om met leedvermaak naar u te zien. 18 Door uw vele ongerechtigheden, door het onrecht bij uw koophandel, hebt gij uw heiligdommen ontwijd. Vuur deed Ik oplaaien uit uw midden - dat verteerde u! Ik maakte u tot as op de grond voor de ogen van allen die u zagen. 19 Allen die onder de volken u kennen, ontzetten zich over u: een verschrikking zijt gij geworden, verdwenen zijt gij - voor altijd! (NBG)

Satan moet worden weggedaan en veranderd, zodat dit wezen niet meer zal bestaan. Er zal dus een proces van herstel ondernomen worden met de Heerscharen om met hen af te handelen ook in het laatste oordeel (Het oordeel van de demonen [80]).

Christus bleef standvastig en loyaal en was altijd aan Gods zijde. Toch zagen wij uit het eerste deel dat hij weg moest gaan om het schaap terug te halen, dat verloren was. Dit kon alleen door voorbeeld en zelfopoffering. Men moet dus niet de drie gelijkenissen afzonderlijk van elkaar lezen, zoals mensen vaak trachten te doen. De tekst in Lukas is de volledige volgorde maar de gelijkenis hoefde niet volledig begrepen te worden totdat de demonen de volle kans gehad hebben om berouw te hebben.

Filippenzen 2:5-11 5 Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, 6 die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als roof heeft geacht, 7 maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. 8 En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. 9 Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, 10 opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, 11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! (NBG)

Wij zien uit Lukas 15:13 dat weinige dagen, nadat hem de macht en rijkdom gegeven is, hij naar een ver land ging en zijn vermogen verkwistte in een oproerig leven. Dit is hoofdzakelijk de boodschap in Ezechiël en Jesaja. In het volledige verhaal neemt hij een derde van de Heerscharen met zich mee (Openbaring 12:4).

Het Grieks van het woord vermogen (NBG) of goed (SV) is ousian (SGD 3776). Het betekent: 1.Reële have en bezit, vermogen 2. het aardse bestaan 3. Wat men is, wat het is: aard, wezen, natuur 4. Wat men of het werkelijk is: werkelijkheid. Het wordt alleen hier in Lukas gebruikt. Hoewel het vermogen en goed betekent, is de betekenis ontleend aan zijnde of hebbende. Het woord dat als vermogen is vertaald in Lukas 15:12 is slechts eenmaal hier als zodanig vertaald. Het woord ousia is niet een eenvoudig materieel woord zoals de vertalers van het Nieuwe Testament het gebruiken. De voornaamste betekenis komt uit de filosofie en is ontnomen aan de Platonische betekenis van wat men is. Het heeft rechtstreeks betrekking op de Godheid en werd gebruikt door het Christendom in de betekenis van de verenigde Godheid, waar God drie hypostasen was in één ousia. In feite betekenen beide woorden hetzelfde. Het ene is Stoïcijns en het andere Platonisch. Zij hebben beide de betekenis van dat wat men of het werkelijk is: de werkelijkheid (zie J Kelly Early Christian Doctrines [Vroege Christelijke Leerstellingen] Harper en Row, 1978, pp. 129, 140 e.v.). Kelly legt in zijn werk uit hoe de theologie over God zich ontwikkelde van Rome en het Westen tot dit Platonische systeem en legt ook afwijkingen van dit standpunt uit (zie ibid., pp. 129, 140-142, 158-159, 233-234, 247-250, 253-254, 264-268).

De Gnostici neigden tot een pluralistische theologie, waar zij leerden, zoals Irenaeus aangeeft (Adv. Her. 3.16.5), dat Christus was samengesteld uit twee verschillende ousia of naturen (Kelly, p.142).

Het gebruik van dit woord in Lukas is niet toevallig en verwijst niet naar materieel goed, maar is veeleer een krachtig zinnebeeld om aan te geven, dat de onderhavige zoon de werkelijkheid van zijn wezen verkwistte, hetgeen, vanuit het gebruik in het klassieke Grieks, verstaan kan worden in de betekenis van zijn geestelijk bestaan. Dit punt schijnt bewust verdoezeld te zijn.

Het echte probleem hier is dat de werkelijkheid van het wezen dat aan de tweede zoon gegeven was, gezien ging worden als alleen die van de Christus, die eeuwig naast de Vader bestaan zou moeten hebben, Die nooit zonder Zijn Woord of Logos kon zijn. Een nauwkeurig onderzoek van deze gelijkenis vernietigt de vierde eeuwse Niceense theologie en vervolgens moesten alle beweringen over ousia en hypostasis tot aan die tijd (van de tijd van Origines en Paulus van Samostata enz.) bestreden worden. Athanasius deed dit na Nicaea vanaf ongeveer 362 CE. Het inzicht van de godgeleerdheid stond op het spel.

Het is nuttig om hier uit te leggen hoe Arius en Eusebius van Caesarea verschillend waren van de geschriften van Athanasius in de vierde eeuw, waarbij hij trachtte uit te leggen hoe Christus deel was van de godheid. Kelly (p. 243) geeft een nuttig overzicht, dat wij hier kunnen gebruiken. Arius en Eusebius van Caesarea hielden dat het Woord:

Niet goddelijk kon zijn omdat Zijn wezen zijn oorsprong had van de Vader; aangezien de goddelijke natuur niet overgedragen kon worden. Hij moest een schepping zijn, en enige bijzondere status die Hij genoot moest toegeschreven worden aan de rol die hij had als de vertegenwoordiger van de Vader bij de schepping…[Athanasius’ benadering was]…Toegegeven, de Vader gebruikte het Woord als Zijn orgaan voor de schepping, maar om te veronderstellen dat Hij een middelaar nodig had was absurd. Aan de andere kant, door zijn gemeenschap met Christus werd de mens goddelijk gemaakt en is een kind van God geworden. Daarom moet het Woord van God in zichzelf goddelijk zijn, omdat Hij anderszins nooit het goddelijke leven aan de mens had kunnen mededelen. Zoals hij het stelde: ‘het woord zou ons nooit goddelijk hebben kunnen maken als Hij slechts goddelijk was door deelname en niet Zelf de essentiële Godheid was, het ware beeld van de Vader (J Kelly Early Christian Doctrines, Harper and Row, 1978, p.243).

Wij zien uit deze tekst dat het eenvoudige begrip van beide partijen verkeerd is. Deelname aan de goddelijke natuur is een bijbels gegeven volgens 2 Petrus 1:4.

2 Petrus 1:3-4 3 Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; 4 door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst. (NBG)

Zowel Arius als Eusebius hadden het onjuist, omdat de goddelijke natuur uitgebreid werd door de Vader en niet afhankelijk was van de activiteit van de zoon, anders dan als een voorwaardelijke gift, voortkomende uit zijn getrouw en gehoorzaam offer. Hun begrip werd beperkt door de Griekse filosofie, die niet de agapè liefde van God begrijpt.

De Trinitariërs met Athanasius, in hun mening dat de Zoon eeuwig naast de Vader bestaan moest hebben, trachtten de Vader en de Zoon zo samen te binden, dat de andere zonen Gods buitengesloten werden. Hun theologie zou later een aanval doen op de oorspronkelijkheid van 2 Petrus.

Deze gelijkenis in Lukas, in zijn opbouw en bewoordingen, laat zien dat de verloren zoon zijn ousia verkwistte, maar dat het verkregen was als zijn erfdeel van de Vader op dezelfde wijze als de getrouwe zoon altijd bij de Vader was en deel had in de erfenis van de Vader. Hij was de erfgenaam van de Vader, maar beide zonen deelden de erfenis. Op deze wijze zijn allen erfgenamen tezamen met de Messias als de oudste zoon of prototokos van de schepping. De Drie-eenheid is dan ook volledig vals en de zonen Gods zijn deelachtig aan de goddelijke natuur.

Het schijnt dat er weinig twijfel over bestaat dat de Vader hier God is. (vgl. Companion Bible opmerking bij vers 11) zoals alle geloofsrichtingen deze gelijkenis toeschrijven als de verhouding tussen God en Zijn zonen. Maar de meesten begrijpen niet dat de gehele Heerscharen altijd de zonen Gods zijn en waren zoals Christus Gods zoon was.

Onder de wet moest de oudste zoon een dubbel erfdeel ontvangen, en de erfenis werd zelfs zo verdeeld, wanneer deze niet bemind was (Deuteronomium 21:17).

De tegenstelling hier met de verloren zoon was, dat nadat hij vele dagen weg was, hij behoeftig werd. Hij voegde zich bij een van de burgers van het verre land. Hij verbond zich aan deze burger in de een of andere vorm van slavernij. Dit staat ook in tegenstelling tot Filippenzen 3:20.

Filippenzen 3:20 20 Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, (NBG)

Het woord rijk is politeuma en betekent burgerschap.

De verloren zoon was niet langer burger van de Vader en werd aan een ander burgerschap verbonden. Dit was het voortbrengen van de gevallen Heerscharen, gescheiden van God, en die de Nefilim voortbracht, die geen opstanding hebben (Jesaja 26:14; vgl. opm. Companion Bible, en ook het artikel De Nefilim [154]).

De zware hongersnood over dat land was te wijten aan het feit, dat het niet beheerd werd volgens Gods wet (Deuteronomium 28; zie De zegen en de vloek [75]).

Hij moest toen zwijnen gaan hoeden en voeden. De symboliek hier is duidelijk dat hij onrein was, ritueel en geestelijk.

De uitdrukking begon gebrek te lijden is van toepassing op de scheiding van de zonen Gods - want pas in vers 24 begonnen zij feest te vieren.

Deze volkomen troosteloosheid en honger deed hem zien dat hij afgesneden was van zijns Vaders huis en gezin en het gevolg was eenzaamheid. Hij ging ten onder zoals op te maken is uit zijn nadrukkelijke bewering in vers 17.

Tenslotte beseft hij, dat hij gezondigd heeft tegen de hemel en voor God (vers 18). Deze bekentenis en dit berouw is genoeg om hem te herstellen in de liefde van de Vader. Hij begreep niet op de juiste wijze de aard van de Vader en trachtte alleen maar een van zijn dagloners te worden. De woorden als dagloners geven de hoedanigheid van de Heerscharen aan vóór de uiteindelijke verzoening en de volledige uitvoering van het plan tot behoud. Deze onwetendheid veroorzaakte in eerste instantie de opstand. De getrouwe Heerscharen toonden geloof, zelfs al was dat toen nog niet volledig aan hen geopenbaard.

De verraderlijke leerstelling, dat de Heerscharen niet van dezelfde samenstelling waren als Christus was en dat alle geen zonen Gods waren in de ware zin, zoals Christus die genoot, werd geleerd sinds het vierde Lateraanse Concilie in 1215. De Katholieke Kerk leerde sinds dit concilie, dat de Heerscharen Engelen genoemd werden als een verdraaiing van het woord voor Boodschapper, ex-nihilo (uit het niets) geschapen waren en niet de samenstelling van de Vader konden hebben op dezelfde wijze als Christus deze samenstelling had (zie Socianisme, Arianisme en Unitarisme [185]).

De waarheid van deze zaak is dat allen, die wonen in het huis Gods en die de Heilige Geest hebben, zonen Gods zijn. Hier kunnen wij zien dat de verloren zoon hersteld moet worden in zijn vorige toestand. Hem werd het beste kleed aangetrokken en een ring werd aan zijn vinger gedaan. Wij zullen allemaal een kleed krijgen dat gewassen is in het bloed van het Lam, en dat zich uitstrekt over de gehele hemelse Heerscharen, zelfs tot aan en met inbegrip van Satan. Het eerste kleed hier is vertaald als beste kleed maar het schijnt dat hem het kleed gegeven werd, dat hij eerst had of van de beste kwaliteit. Met andere woorden, de mantel van behoud, wit gewassen in het bloed van het Lam is van een eerste of gelijke kwaliteit, zodat allen gelijkelijk deel hebben aan het burgerschap Gods.

Vanaf dit punt slachtten zij het gemeste kalf en begonnen feest te vieren. De zonen begonnen behoeftig te worden sinds hun vervreemding en de gehele Heerscharen was niet meer vrolijk geweest sinds de tijd van hun scheiding en al deze verloren jaren. Hier werd de zoon als dood gewaand weer levend gezien, die verloren was en weer gevonden. Allen waren onder de doodstraf en allen werden behouden door de wens van de Vader en de inspanningen van de zonen onder die ene zoon, die de getrouwe druivensnoeier in het veld was.

Het herstel wordt bewerkstelligd door de inspanningen van de oudste zoon in de velden. Hij keert terug en hoort de muziek en dansen en schijnt niet volledig de betekenis te begrijpen van het berouw en het herstel van de verloren zoon.

De boosheid van de oudste zoon wordt op dezelfde manier beschreven als de boosheid van Jona ten opzichte van Nineve en hun berouw. De Vader verzoekt de zoon dringend. De zoon antwoordt: "Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden". Hij zegt ook dat "maar mij hebt gij nooit een geitebokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren."

Dit gedeelte gaat over het hele vraagstuk van de Azazel bok en de Verzoening die hij voor de naties tot stand gebracht heeft als Messias. Zijn vrienden, die in het bijzonder de Gemeente vormen (Johannes 15:14-15) werd nooit blijdschap gegeven gedurende de tijd die hij in de velden werkte omdat zij vervolgd werden, evenals hij, in het werk van de Vader.

Dit verschil wordt hier gegeven om veeleer de genade van de Vader te tonen, dan om enige beschuldiging aan het adres van de zoon te doen. De zoon verwijst duidelijk naar de verloren zoon als die zoon van u met betrekking tot de Vader. De zoon hier, die alleen Christus kan zijn, zegt: "Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten!"

Deze tekst is gemaakt als een verwijt aan de Vader voor Zijn schijnbaar onrechtvaardige mildheid. De verloren zoon had het bezit van de Vader doorgebracht met hoeren. Dit is een verwijzing naar Judas 6 en Genesis 6:4. Het bezit is de bios (SGD 979) wat een woord is met de betekenis van 1. Leven 2. Levensduur, het leven als tijdsruimte, 4. Levensonderhoud: vermogen bezittingen, 5. Het leven = de wereld, de mensen, 6. Leven = levensbeschrijving. Hier betekent het in de eerste plaats het leven van de Geest, voortkomende uit God.

Dit woord is verschillend van SGD 2198 zaoo wat een werkwoord is met de hoofdbetekenis van leven. Dit wordt gebruikt voor de geest van de levende wateren, omdat wat hij eerst had verschillend was van en waardig bevonden op zo’n wijze om apart voor God te staan voor de uiteindelijke gift van God, wat het eeuwige leven op een hoger plan is.

God antwoordde Christus met het volgende, en onthoudt dat Christus hier in de Geest spreekt.

Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. Wij moesten feest vieren en vrolijk zijn, want uw broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden.

Deze tekst moet vergeleken worden met die van Romeinen 9:4-5 en Matteüs 20:14 voor het commentaar van God en al het mijne is het uwe.

Christus gebruikt hier de gelijkenis op zo’n manier alsof hij de woorden in zijn eigen mond legt, die de eigengerechtigen zouden gebruiken, wanneer zij gesteld zouden worden voor het feit van de bekering van de zonen Gods. Christus zegt hier, vóór het berouw van wie dan ook van de Heerscharen en vóór zijn dood, dat een dergelijke genade aan hen werd toegereikt, krachtens de liefde van de Vader en dit wetende ging hij door en stierf de dood aan de martelpaal ter wille van hun, in de wetenschap dat ook zij ons zouden vervolgen voordat zij tot berouw zouden komen.

Hun berouw hier komt in de tweede opstanding aan het einde, wanneer Christus terugkeert van de velden. De tweede opstanding ziet dus de volledige verzoening van de schepping.

Wanneer wij gesteld worden met het berouw van de Heerscharen, waaronder ook Satan, zorg ervoor, dat wij zijn als, of vervuld zijn met de liefde van de vader en niet zo jaloers als de oudste zoon. Christus zelf heeft dit verklaard en begreep dit punt en dat moeten wij ook.

 

q