Christen Gemeenten van God
[257]
Het Tweede Grote Gebod [257]
(Uitgave 1.0 19981008-19981008)
Het tweede hieraan gelijk is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Christian Churches of God
P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA
E-mail:
secretary@ccg.org
(Copyright ã 1998 Wade Cox)
Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.
Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
Het Tweede Grote Gebod [257]
Deel I
[Te lezen vóór de verklaring van het vijfde en de volgende geboden].
God gaf de structuur van de Wet aan Mozes. De tien geboden waren verdeeld in twee grote geboden, zoals wij bij de bestudering van het Eerste Grote Gebod zagen (vgl. het artikel Het Eerste Grote Gebod [252]).
Exodus 20:1-17 1 Toen sprak God al deze woorden: 2 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.
[I] 3 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. (NBG51)
[II] 4 Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. 5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, 6 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.
[III] 7 Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Here zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.
[IV] 8 Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; 9 zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; 10 maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. 11 Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die.
[V] 12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u geven zal.
[VI] 13 Gij zult niet doodslaan.
[VII] 14
Gij zult niet echtbreken.[VIII] 15
Gij zult niet stelen.[IX] 16
Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.[X] 17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
De verdeling van de wet in twee Grote Geboden wordt later in Deuteronomium gegeven. De structuur is duidelijk te herkennen, omdat de eerste vier geboden gaan over de liefde tot God en de laatste zes geboden over de liefde tot de medemens.
De wet werd toen het volk geleidelijk ingeprent.
Onze plicht is tot God en dan pas tot onze medemens. Onze plicht is om een geschikte en juiste ontvangstplaats te worden voor de Levende God. Hij is de God van levenden en niet van doden.
Matteüs 22:29-40 29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods. 30 Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel. 31 Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: 32 Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob? Hij is niet een God van doden, maar van levenden. 33 En de scharen, die dat hoorden, stonden versteld over zijn leer. 34 Toen de Farizeeën gehoord hadden, dat Hij de Sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen zij bijeen, 35 en een van hen, een wetgeleerde, vroeg, om Hem te verzoeken: 36 Meester, wat is het grote gebod in de wet? 37 Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. 38 Dit is het grote en eerste gebod. 39 Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. 40 Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. (NBG51)
Het eerste deel van de wet gaat over de liefde Gods. Het moet in geheel ons hart en ziel en verstand zijn.
Het tweede deel is uw naaste lief te hebben als uzelf. Want als u niet uw naaste liefheeft, die u kunt zien, hoe kunt u dan God liefhebben, die u niet zien kunt.
1Johannes 4:20-21 20 Indien iemand zegt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan ook God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben. 21 En dit gebod hebben wij van Hem: Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben. (NBG51)
De structuur van het Eerste Grote Gebod vormt de basis voor het Tweede Grote Gebod, en aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Dus de tien geboden zijn een onderverdeling van de twee, en de rest van de wet zijn onderverdelingen van de tien.
Het Tweede Grote Gebod omvat de laatste zes van de tien geboden. Door het Tweede Gebod in de geest ten uitvoer te brengen, laten wij zien, dat wij in staat zijn om het oordeel te ondergaan, onder de hogere aspecten van de wet.
De structuur van het Tweede volgt uit dezelfde denkwijze of logica als voor het Eerste Grote Gebod. Terwijl God in het midden staat van het Eerste, staan onze fysieke vader en moeder in het Tweede centraal. Het huisgezin Gods als elohim is het doel van het Eerste en het huisgezin van de mens als elohim het doel van het Tweede Grote Gebod. Zij verkondigen beide de uitbreiding van God als Eloah, om elohim te worden zowel binnen de hemelse als binnen de fysieke Heerscharen.
[V] 12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u geven zal.
Het eerste gebod met een belofte heeft betrekking op het plan van eeuwig leven als elohim. Het is vanaf den beginne zo geweest.
[VI] 13 Gij zult niet doodslaan.
De mogelijkheid om te doden komt voort uit zonde en een begeerte om de vernietiging van een ander wezen te zien. Een dergelijke denkwijze komt van de tegenstander. Wanneer het niet Gods wil is dat enig vlees verloren gaat, dan zullen zij allemaal te zijner tijd tot behoud gebracht worden, zelfs de gevallen Heerscharen (vgl. het artikel Het verloren schaap en de verloren zoon [199]).
[VII] 14
Gij zult niet echtbreken.De bescherming van de eenheid van het gezin, en de trouw aan de eenheid is een afspiegeling van de trouw en eenheid tot God. Het huwelijk is een beeld van de relatie tussen Christus en de Gemeente. U kunt niet de een schenden zonder de ander schade te berokkenen. Enige relatie, die de eenheid van het gezin belemmert, en de rol van de man tot zijn vrouw verkleint, is quasi-overspelig. Dus kerken die de bediening in een positie plaatsen, die de relatie tussen man of vrouw kan belemmeren, zijn overspelig en oefenen invloed uit op de ontwikkeling van een quasi-overspelige denkwijze van de kant van de vrouw. De man is priester in zijn eigen huis, wanneer hij Gods Wetten gehoorzaamt. Veel van het moderne zogenaamde Christendom ontwikkelde de denkwijze, waarbij men het priesterschap of de bediening plaatste tussen man en vrouw. Sommige sekten zien zelfs overspel van de bediening wanneer deze ontdekt wordt, door de vingers. De grootte van de sekte, of celibaat van de geestelijken schijnen geen beperking voor deze praktijk te zijn.
[VIII] 15
Gij zult niet stelen.Het welzijn van ieder mens wordt in de structuur van de wet gezien, zoals deze staat tot de mogelijkheid om de mens in zijn persoonlijke inspanning te beschermen, en het leven dat hij moet opbouwen. De samenleving en haar georganiseerde structuur steelt in de huidige maatschappij van de mens op een systematischer wijze dan de gewone misdadigers. In het laatst van deze dagen hebben onderdrukking en feudalisme meer een gouden randje, maar zijn niet minder werkzaam. Wij zullen binnenkort de volledige verschrikking van de valse ordening in het laatst der dagen ervaren.
[IX] 16
Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.Het gehele rechtssysteem berust op waarheid. Het hele plan tot behoud kan alleen zeker zijn, wanneer dit gegrond is op, en beschermd door de waarheid. Wij zijn gehouden om aan de ordening te getuigen van Gods Wet en Zijn waarheid.
[X] 17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
De geestelijke aspecten van de wet worden in dit opzicht ondervangen door het tiende gebod, waar alle schendingen voortkomen uit het verstand, en schendingen van de ganse wet zijn.
Alleen door weerstand te bieden aan de verlokkingen in ons verstand, kunnen wij werkelijk leren om elkaar in liefde en waarheid lief te hebben.
Liefde is de vervulling der wet.
1Korintiërs 13:1-13 1 Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. 2 Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. 3 Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets. 4 De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, 5 zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. 6 Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. 7 Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. 8 De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. 9 Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. 10 Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben. 11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was. 12 Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben. 13 Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde. (NBG51)
Het einde van de wet is liefde of barmhartigheid. De wet zelf dient om in het fysieke vlak te beschermen, terwijl de Heilige Geest bedoeld is om dit op geestelijk niveau te bewerken. Het ene kan niet volmaakt bestaan zonder het andere. De Heilige Geest is noodzakelijk om op de juiste wijze de Volmaakte Wet der Vrijheid op te volgen.
Gods Volmaakte Wet der Vrijheid dient om ons in een volmaakte relatie tot Hem en tot elkaar te brengen.
Zo hebben het vijfde en de volgende geboden dit als doel, dat wij onze naaste liefhebben als onszelf.
Deel II
[Te lezen ná de verklaring van de tweede groep geboden, die eindigen met het tiende gebod].
God plaatste Israël in zijn erfdeel en het werd geboden om de wetten te houden.
Deuteronomium 26:1-19 1 Wanneer gij komt in het land, dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal en gij het in bezit neemt en daarin woont, 2 dan zult gij van de eerstelingen van alle vruchten van de bodem, die gij zult inzamelen van het land, dat de Here, uw God, u geven zal, nemen, en in een mand doen en naar de plaats gaan, die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen. 3 En gekomen bij de priester, die er dan wezen zal, zult gij tot hem zeggen: Ik verklaar heden voor de Here, uw God, dat ik gekomen ben in het land, waarvan de Here aan onze vaderen gezworen heeft, dat Hij het ons zou geven. 4 Dan zal de priester de mand van u aannemen en die voor het altaar van de Here, uw God, zetten. 5 Daarna zult gij voor het aangezicht van de Here, uw God, betuigen: Een zwervende Arameeër was mijn vader; hij trok met weinige mannen naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling, maar werd er tot een groot, machtig en talrijk volk. 6 Toen de Egyptenaren ons mishandelden en verdrukten en ons harde slavenarbeid oplegden, 7 riepen wij tot de Here, de God van onze vaderen, en de Here hoorde onze stem en zag onze ellende, moeite en verdrukking. 8 Toen leidde ons de Here uit Egypte met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote verschrikking, door tekenen en wonderen; 9 Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land, vloeiende van melk en honig. 10 En nu, zie, ik breng de eerstelingen van de vrucht van het land, dat Gij, Here mij gegeven hebt.
Gij zult ze neerzetten voor het aangezicht van de Here, uw God; gij zult u voor het aangezicht van de Here, uw God, neerbuigen, 11 en gij zult u verheugen over al het goede dat de Here, uw God, u en uw huis gegeven heeft: gij, de Leviet en de vreemdeling, die in uw midden is. 12 Wanneer gij in het derde jaar, het jaar der tienden, gereed gekomen zult zijn met het afzonderen van alle tienden uit uw opbrengst, dan zult gij ze geven aan de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, opdat zij eten en zich verzadigen in uw steden. 13 En gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, zeggen: Ik heb het heilige uit het huis weggedaan; ook heb ik dat gegeven aan de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, geheel overeenkomstig het gebod, dat Gij mij gegeven hebt. Ik heb geen uwer geboden overtreden of vergeten; 14 in mijn rouw heb ik daarvan niet gegeten, noch daarvan iets weggedaan, terwijl ik onrein was, noch iets daarvan aan een dode gegeven; ik heb geluisterd naar de stem van de Here, mijn God, ik heb gedaan naar alles wat Gij ons geboden hebt. 15 Zie neder uit uw heilige woning, uit de hemel, en zegen uw volk Israël en het land, dat Gij ons gegeven hebt (zoals Gij onze vaderen onder ede beloofd hebt) een land, vloeiende van melk en honig. 16 Heden beveelt u de Here, uw God, deze inzettingen en verordeningen na te komen; onderhoud ze dan naarstig met geheel uw hart en geheel uw ziel. 17 Gij hebt heden van de Here het woord aanvaard, dat Hij u tot een God zal zijn, en dat gij in zijn wegen wandelen moet, zijn inzettingen, geboden en verordeningen onderhouden en naar zijn stem luisteren. 18 En de Here heeft heden van u het woord aanvaard, dat gij zijn eigen volk zult zijn, zoals Hij u gezegd heeft, en dat gij al zijn geboden zult onderhouden. 19 Dan zal Hij u verheffen tot een lof, een naam en een sieraad, boven alle volken die Hij geschapen heeft en dan zult gij een volk zijn, geheiligd aan de Here, uw God, zoals Hij gezegd heeft. (NBG51)
Israël moest een voorbeeld natie zijn. Het moest het deel van Jahovah en het middelpunt van Gods plan zijn.
Bij de door God gegeven zegeningen waren ook sommige symbolische activiteiten.
Deuteronomium 27:1-26 1 Voorts geboden Mozes en de oudsten van Israël het volk: Onderhoud heel het gebod, dat ik u heden opleg, 2 op de dag, waarop gij de Jordaan overtrekt naar het land dat de Here, uw God, u geven zal, zult gij grote stenen oprichten, die met kalk bestrijken 3 en daarop na uw overtocht al de woorden dezer wet schrijven; opdat gij komt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, een land, vloeiende van melk en honig, zoals de Here, de God uwer vaderen, u toegezegd heeft. 4 Als gij dan de Jordaan overgetrokken zijt, zult gij deze stenen, ten aanzien waarvan ik u heden opdracht geef, op de berg Ebal oprichten en met kalk bestrijken. 5 Ook zult gij daar een altaar bouwen voor de Here, uw God, een altaar van stenen, die gij niet met ijzer zult bewerken. 6 Van onbehouwen stenen zult gij het altaar van de Here, uw God, bouwen, en daarop brandoffers brengen aan de Here, uw God. 7 Ook zult gij vredeoffers slachten, die daar eten en u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God. 8 Vervolgens zult gij op die stenen al de woorden dezer wet klaar en duidelijk schrijven. 9 Ook spraken Mozes en de levitische priesters tot geheel Israël: Zwijg, Israël, en luister. Heden zijt gij geworden tot het volk van de Here, uw God. 10 Daarom zult gij luisteren naar de stem van de Here, uw God, en zijn geboden en inzettingen onderhouden, die ik u heden opleg.
11
Op die dag gebood Mozes het volk: 12 Wanneer gij de Jordaan overgetrokken zijt, zullen zich op de berg Gerizim opstellen om het volk te zegenen: Simeon, Levi, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin. 13 En op de berg Ebal zullen zich opstellen om te vervloeken: Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali. 14 Dan zullen de Levieten met luider stem voor alle mannen in Israël betuigen: 15 Vervloekt is de man, die een gesneden of gegoten beeld maakt, een gruwel voor de Here, het maaksel der handen van een werkman, en dit in het verborgene opstelt. En het gehele volk zal antwoorden: Amen. 16 Vervloekt is hij, die zijn vader of moeder veracht. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 17 Vervloekt is hij, die de grensscheiding van zijn naaste verlegt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 18 Vervloekt is hij, die een blinde op een verkeerde weg leidt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 19 Vervloekt is hij, die het recht van vreemdeling, wees en weduwe buigt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 20 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, want hij heeft zijns vaders dek opgeslagen. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 21 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met een dier. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 22 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn zuster, de dochter van zijn vader of van zijn moeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 23 Vervloekt is hij, die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 24 Vervloekt is hij, die in het geheim zijn naaste doodt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 25 Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 26 Vervloekt is hij, die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. (NBG51)Gerizim was de plaats van de zegeningen van het volk, en de mensen werden geboden om Amen te antwoorden op elke zegen en vloek. De Samaritanen houden tot op de huidige dag nog de Pascha wake, vanaf het slachten op de namiddag van de 14de en de Meest Gedenkwaardige Avond op de 15de, zoals vanouds bepaald door de conjunctie, op de Berg Gerizim en brengen daar de nacht in waken door, en keren in de morgen terug voor de festiviteiten van de Heilige Pascha Dag. Dan gaan zij verder met de overige dagen van het feest, zoals dat deel het feest van de Ongezuurde Broden genoemd wordt, tot aan de Laatste Heilige Dag, namelijk die van het Ongezuurde Brood.
De zegen en de vloek, hier uitgesproken, waren overeenkomstig de aard der daden, die mogelijk persoonlijk gedaan waren, en zo trok het volk zijn erfdeel binnen met een gelofte van persoonlijk en algemeen moraal. De priesters en Levieten stonden beneden in het dal en legden de verklaring af, die van beide kanten van de bergen geroepen werd door de evenredige verdeling van de stammen, met zes aan elke kant.
De openbare gelofte op Gods Wet in zijn geheel, moest in steen gedaan worden met de oprichting van een openbaar altaar. Twee grote tafelen met de Wet in steen moesten op een openbare plaats opgesteld worden, met de gehele structuur van de wet erop geschreven, als een controle lijst voor heel de natie. Dus de gehele Wet Gods moest in het openbaar afgekondigd en openlijk gehandhaafd worden door een openbare verklaring van gehoorzaamheid. De bewering dat er een geheime mondelinge traditie was, die tegengesteld is aan deze openbare en geschreven structuur van wet en rechtspraak, is absurd, en een beschuldiging aan het adres van onze voorvaderen, die hier bevestigd werden onder de Enige Waarachtige God.
God gaf de belofte van de wet aan Israël, en de zegen en de vloek uitvoerig in Deuteronomium 28:1-68 (vgl. het artikel Zegen en Vloek [075]).
God stelde Israël in de woestijn tot voorbeeld voor ons, en om te verwijzen naar de komst van Messias en de veertig Jubeljaren in de woestijn, onder de Heilige Geest (vgl. ook Handelingen 7:1-60). De Heilige Geest was benodigd om de wet op de juiste manier te houden. De Wet Gods gaat van God uit en is gelijk gesteld aan Zijn natuur. Dus de gelijkenis Gods door de Heilige Geest is noodzakelijk om de Wet te houden. God schrijft deze in ons hart en verstand.
Jeremia 31:31-40 31 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. 32 Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des Heren. 33 Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 34 Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de Here: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des Heren, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. 35 Zo zegt de Here, die de zon overdag tot een licht geeft, die de maan en de sterren verordent tot een licht des nachts, die de zee opzweept, dat haar golven bruisen, wiens naam is Here der heerscharen: 36 Als deze verordeningen voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het woord des Heren, dan zal ook het nageslacht van Israël ophouden al de dagen een volk te zijn voor mijn ogen. 37 Zo zegt de Here: Als de hemel boven te meten is en de fundamenten der aarde beneden na te speuren zijn, dan zal Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen om al hetgeen zij gedaan hebben, luidt het woord des Heren. 38 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de stad voor de Here opgebouwd wordt, van de Chananeltoren af tot aan de Hoekpoort; 39 dan gaat het meetsnoer verder rechtuit tot aan de heuvel Gareb en wendt zich naar Goa; 40 en het gehele lijkendal met de as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort oostwaarts, zal de Here heilig zijn; er zal niet weer vernield en verwoest worden in eeuwigheid. (NBG51)
Deze Geest werd in 30 CE tijdens Pinksteren gegeven. Vanaf 27 CE was God begonnen om de rest van Zijn uitverkorenen te roepen, zoals was verkondigd door de profeten en apostelen.
Handelingen 2:16-36 16 maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël: 17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen: 18 ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. 19 En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. 20 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt. 21 En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden. 22 Mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus, de Nazoreeër, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet, 23 deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood. 24 God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden. 25 Want David zegt van Hem: Ik zag de Here te allen tijde voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou. 26 Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd, ja, ook mijn vlees zal nog een schuilplaats vinden in hope, 27 omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw heilige ontbinding doen zien. 28 Gij hebt mij wegen ten leven doen kennen; Gij zult mij vervullen met verheuging voor uw aangezicht.
29
Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij en gestorven en begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag. 30 Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten, 31 heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien. 32 Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. 33 Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort. 34 Want David is niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt zelf: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten. 35 Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem en tot Here en tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt. (NBG51)(vgl. Joël 2:28-31)
Het slot van de tekst in Joël verwijst naar het overblijfsel, dat de Here roepen zal, en de verlossing van Jeruzalem.
Joël 2:32 32 En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen. (NBG51)
Dezen zijn het die geroepen werden in het Verbond Gods.
De Verbonden van God werden bevestigd vanaf Sinai en zij gaan door tot Messias en verder.
Deuteronomium 29:1-29 1 Dit zijn de woorden van het verbond dat de Here Mozes geboden heeft met de Israëlieten te sluiten in het land Moab, naast het verbond dat Hij met hen bij Horeb gesloten had. 2 Mozes dan riep geheel Israël tot zich en zeide tot hen: Gij hebt alles gezien wat de Here in het land Egypte voor uw ogen Farao, al zijn dienaren en zijn gehele land heeft aangedaan: 3 de grote beproevingen, die gij met eigen ogen gezien hebt, die grote tekenen en wonderen. 4 Doch de Here heeft u geen hart gegeven om te verstaan of ogen om te zien, of oren om te horen, tot op de huidige dag. 5 Veertig jaar liet Ik u door de woestijn trekken; de klederen die gij droegt zijn niet versleten evenmin als de schoenen aan uw voeten. 6 Brood hebt gij niet gegeten, wijn of bedwelmende drank niet gedronken, opdat gij zoudt weten, dat Ik de Here, uw God, ben. 7 Toen gij op deze plaats gekomen waart, trokken Sichon, de koning van Chesbon, en Og, de koning van Basan, ten strijde tegen ons op, en wij versloegen hen, 8 veroverden hun land en gaven dat tot een erfdeel aan Ruben, Gad en de halve stam Manasse. 9 Onderhoudt dan naarstig de woorden van dit verbond, opdat gij voorspoedig alles volbrengen moogt wat gij doet. 10 Allen staat gij heden voor het aangezicht van de Here, uw God: uw aanvoerders, uw stamhoofden, uw oudsten en uw opzieners, alle mannen van Israël; 11 uw kinderen, uw vrouwen en de vreemdelingen in uw legerplaats, zelfs uw houthakkers en waterputters, 12 om toe te treden tot het verbond van de Here, uw God, tot dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag, dat de Here, uw God, heden met u sluit, 13 opdat Hij u heden als zijn volk bevestige en u tot een God zij, zoals Hij u toegezegd heeft, en uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft. 14 Niet met u alleen sluit Ik dit verbond en dit met een vervloeking bekrachtigd verdrag; 15 maar zowel met ieder, die zich hier bij ons bevindt en heden staat voor het aangezicht van de Here, onze God, als met ieder, die heden hier niet bij ons is. 16 Want gij weet, hoe wij in het land Egypte gewoond hebben en hoe wij midden door de volken gegaan zijn, wier land gij doorgetrokken zijt, 17 en gij hebt de gruwelen en afgoden gezien, die men bij hen vindt: hout en steen, zilver en goud. 18 Laat er daarom onder u geen man of vrouw, geen geslacht of stam zijn, wier hart zich nu van de Here, onze God, afwendt om de goden dezer volken te gaan dienen; laat er onder u geen wortel zijn, die gif of alsem voortbrengt. 19 Maar als iemand bij het horen van deze vervloekingen meent, dat hij gezegend zal blijven en zegt: Ik zal vrede hebben, wanneer ik in de verstoktheid van mijn hart wandel (waardoor hij verdelging brengt zowel over het bevloeide als over het dorre land) 20 dan zal de Here die man niet willen vergeven, maar zullen de toorn en de ijver des Heren tegen hem branden; heel de vloek, die in dit boek opgetekend staat, zal op hem rusten, en de Here zal zijn naam uitwissen onder de hemel. 21 De Here zal hem uit alle stammen van Israël afzonderen ten verderve overeenkomstig alle vervloekingen van het verbond, dat in dit wetboek beschreven is. 22 Dan zullen het volgende geslacht (uw zonen, die na u zullen opstaan) en de buitenlander, die van verre komt, wanneer zij de plagen, en de ziekten zien, die de Here in dit land heeft doen uitbreken, 23 en dat de gehele bodem er zwavel, zout en vuurbrand is, dat hij niet bezaaid wordt en niets laat uitspruiten en er geen gewas uit opschiet, zoals toen Sodom, Gomorra, Adma en Seboim onderstboven gekeerd werden, die de Here in zijn toorn en grimmigheid onderstboven gekeerd heeft, 24 dan zullen alle volken zeggen: Waarom heeft de Here zo met dit land gedaan? Wat betekent deze geweldig brandende toorn? 25 En men zal antwoorden: Omdat zij verlaten hebben het verbond van de Here, de God hunner vaderen, het verbond dat Hij met hen gesloten had toen Hij hen uit het land Egypte leidde, 26 en omdat zij andere goden zijn gaan dienen en zich daarvoor hebben neergebogen, goden, die zij niet gekend hebben en die Hij hun niet toebedeeld had, 27 daarom is de toorn des Heren tegen dit land ontbrand om daarover heel de vervloeking te brengen, die in dit boek opgetekend staat: 28 de Here heeft hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een ander land, zoals dit thans het geval is. 29 De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij al de woorden dezer wet volbrengen. (NBG51)
De verstrooiing van Israël werd vanaf den beginne geprofeteerd, en God zei dat vanuit zijn Wet hun begrip zou terugkeren. De Wet zou geschreven worden in het hart en het verstand van Zijn volk, met de Heilige Geest en zij zouden dan hersteld worden.
Deuteronomium 30:1-20 1 Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de vloek, die ik u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te midden van al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verdreven heeft, 2 en wanneer gij u dan tot de Here, uw God, bekeert en naar zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel, 3 dan zal de Here, uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verstrooid heeft. 4 Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, de Here, uw God, zal u vandaar bijeenbrengen en vandaar halen; 5 de Here, uw God, zal u brengen naar het land, dat uw vaderen bezeten hebben, gij zult het bezitten en Hij zal u weldoen en u talrijker maken dan uw vaderen. 6 En de Here, uw God, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Here, uw God, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft. 7 De Here, uw God, zal al deze vervloekingen op uw vijanden en uw haters leggen, die u vervolgd hebben. 8 Gij zult weer naar de stem des Heren luisteren en al zijn geboden volbrengen, die ik u heden opleg. 9 De Here, uw God, zal u in overvloed het goede schenken bij al het werk uwer handen, in de vrucht van uw schoot, in de vrucht van uw vee, in de vrucht van uw bodem, want de Here zal weer behagen in u hebben, u ten goede, zoals Hij behagen had in uw vaderen, 10 wanneer gij naar de stem van de Here, uw God, luistert door zijn geboden en inzettingen te onderhouden, die in dit wetboek geschreven staan; wanneer gij u tot de Here, uw God, bekeert met geheel uw hart en met geheel uw ziel. 11 Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. 12 Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? 13 En het is niet aan de overkant der zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? 14 Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te volbrengen. 15 Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade: 16 doordat ik u heden gebied de Here, uw God, lief te hebben door in zijn wegen te wandelen en zijn geboden, inzettingen en verordeningen te onderhouden, opdat gij leeft en talrijk wordt en de Here, uw God, u zegene in het land, dat gij in bezit gaat nemen. 17 Maar indien uw hart zich afwendt en gij niet luistert doch u laat verleiden en u voor andere goden nederbuigt en hen dient, 18 dan verkondig ik u heden, dat gij zeker te gronde zult gaan; niet lang zult gij leven in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit gaat nemen. 19 Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel ik u voor, de zegen en de vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht, 20 door de Here, uw God, lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Here uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou. (NBG51)
Merk hier op, dat vanaf de aanvaarding van de wet Israël behouden wordt en hersteld. De vloek wordt dan geplaatst op de naties, die hen vervolgd hebben in hun verstrooiing en bestraffing. De gelijkenis van de schapen en bokken in Matteüs 25 komt uit deze tekst.
Matteüs 25:31-46 31 Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon zijner heerlijkheid. 32 En al de volken zullen voor Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken, 33 en Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan zijn linkerhand. 34 Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af. 35 Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest, 36 naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. 37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven? 38 Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en hebben U gekleed? 39 Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot U gekomen? 40 En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan. 41 Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. 42 Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; 43 Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet gehuisvest, naakt en gij hebt Mij niet gekleed, ziek en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht. 44 Dan zullen ook zij Hem antwoorden en zeggen: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of als vreemdeling, of naakt of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij U niet gediend? 45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan. 46 En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven. (NBG51)
Wij zien in deze tekst een verandering van Israël als Gods volk, waarin zij vervolgd worden en de naties die hen vervolgen, naar een Israël als de uitverkorenen Gods, waarin zij vervolgd worden en waarop de naties worden geoordeeld naar hun behandeling. Hier hebben wij twee getuigen. De eerste is de fysieke kant van de getuigen van Israël als de stammen en de naties. De tweede is die van Israël als de Gemeente. Deze twee aspecten gaan door tot de eindtijd (vgl. het artikel De Getuigen [135]).
Wij zien dat Mozes toen tot Israël over de toekomst en over het Lied, dat hij zong sprak, en het Lied van de Heerlijkheid des Heren, dat hem gegeven was. Deze twee liederen zijn het kenmerk van de uitverkorenen in het laatst der dagen en de tijd van het herstel. Want met het Lam wordt een nieuw lied gegeven aan de vierentwintig oudsten (Openbaring 5:9) en dat lied wordt ook aan de 144.000 gegeven (Openbaring 14:3). Tot die tijd vormen deze twee liederen het fundament van de uitverkorenen in de doop van Messias.
Deuteronomium 31:1-30 1 Toen is Mozes deze woorden tot geheel Israël gaan spreken; 2 hij zeide tot hen: Ik ben nu honderd en twintig jaar oud; ik kan niet meer uitgaan of ingaan, en de Here heeft tot mij gezegd: De Jordaan hier zult gij niet overtrekken. 3 De Here, uw God, zelf zal voor u uit overtrekken; Hij zelf zal die volken voor u verdrijven en verdelgen, zodat gij hun land in bezit kunt nemen; Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de Here geboden heeft. 4 En de Here zal met hen doen, zoals Hij gedaan heeft met Sichon en Og, de koningen der Amorieten, die Hij heeft verdelgd; en met hun land. 5 De Here zal hen aan u overleveren, en gij zult met hen doen geheel overeenkomstig het gebod, dat ik u gegeven heb. 6 Weest sterk en moedig, vreest niet en siddert niet voor hen, want de Here, uw God, zelf gaat met u; Hij zal u niet begeven en u niet verlaten. 7 Toen riep Mozes Jozua en zeide tot hem in tegenwoordigheid van geheel Israël: Wees sterk en moedig, want gij zult met dit volk komen in het land, waarvan de Here hun vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun geven zou, en gij zult het hen doen beerven. 8 Want de Here zelf zal voor u uit trekken, Hij zelf zal met u zijn, Hij zal u niet begeven en u niet verlaten; vrees niet en word niet verschrikt. 9 Toen Mozes deze wet opgeschreven had, gaf hij ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark van het verbond des Heren droegen, en aan al de oudsten van Israël. 10 En Mozes gebood hun: Na verloop van zeven jaar, op de bepaalde tijd van het jaar der kwijtschelding, namelijk het Loofhuttenfeest, 11 wanneer geheel Israël opgaat om voor het aangezicht van de Here, uw God, te verschijnen, op de plaats die Hij verkiezen zal, zult gij deze wet ten aanhoren van geheel Israël voorlezen. 12 Roep het volk tezamen, mannen, vrouwen en kinderen, ook de vreemdeling, die in uw steden woont, opdat zij ernaar horen en de Here, uw God, leren vrezen en al de woorden dezer wet naarstig onderhouden, 13 en opdat hun kinderen, die er niet van weten, het horen en de Here, uw God, leren vrezen, al de tijd, dat gij leeft in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen. 14 De Here nu zeide tot Mozes: Zie, de tijd nadert, dat gij sterven zult; roep dan Jozua en ga met hem in de tent der samenkomst staan, opdat Ik hem bevelen geve. Toen gingen Mozes en Jozua in de tent der samenkomst staan. 15 En de Here verscheen in de tent in een wolkkolom, en de wolkkolom stond aan de ingang der tent. 16 De Here zeide tot Mozes: Zie, gij gaat bij uw vaderen te ruste en dit volk zal overspelig de vreemde goden gaan nalopen van het land, waarin het komt; zij zullen Mij verlaten en mijn verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb. 17 Te dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen. Dan zullen zij te dien dage zeggen: Hebben die rampen ons niet daarom getroffen, omdat onze God niet in ons midden is? 18 Doch Ik zal te dien dage mijn aangezicht volkomen verbergen vanwege al het kwaad, dat zij gedaan hebben: dat zij zich tot andere goden hebben gewend. 19 Nu dan, schrijf dit lied op en leer het de Israëlieten, leg het hun op de lippen, opdat dit lied Mij tot getuige zij tegen de Israëlieten. 20 Want Ik zal hen naar het land brengen, dat Ik hun vaderen onder ede beloofd heb, vloeiende van melk en honig; zij zullen eten en verzadigd en vet worden, maar zij zullen zich tot andere goden wenden en die dienen; Mij echter zullen zij versmaden en mijn verbond verbreken. 21 Wanneer dan vele rampen en benauwdheden hen treffen, dan zal dit lied tegen hen getuigenis afleggen, want het zal in de mond van hun nageslacht niet verstommen. Immers, Ik ken de gezindheid die zij heden koesteren, voordat Ik hen breng naar het land, dat Ik hun onder ede beloofd heb.
22
Toen schreef Mozes dit lied op en leerde het de Israëlieten. 23 En Hij gebood Jozua, de zoon van Nun: Wees sterk en moedig, want gij zult de Israëlieten brengen in het land, dat Ik hun onder ede beloofd heb, en Ik zal met u zijn. 24 Toen Mozes gereed was met de woorden dezer wet volledig in een boek op te schrijven, 25 gebood hij de Levieten, die de ark van het verbond des Heren droegen: 26 Neemt dit wetboek en legt het naast de ark des verbonds van de Here, uw God opdat het daar tot getuige tegen u zij. 27 Want ik ken uw weerspannigheid en hardnekkigheid. Wanneer gij, terwijl ik thans nog levend bij u ben, tegen de Here weerspannig zijt geweest, hoeveel te meer dan na mijn dood! 28 Roept alle oudsten uwer stammen en uw opzieners bij mij samen, opdat ik te hunnen aanhoren de volgende woorden spreke en tegen hen de hemel en de aarde tot getuige aanroepe. 29 Want ik weet, dat gij na mijn dood zeer verderfelijk handelen zult en afwijken van de weg, die ik u geboden heb; daarom zal na verloop van tijd het onheil over u komen, wanneer gij doet wat kwaad is in de ogen des Heren en Hem krenkt door het maaksel uwer handen.30
Toen sprak Mozes ten aanhoren van de gehele gemeente van Israël de woorden van dit lied ten einde toe. (NBG51)God voorzag alles dat de natie zou overkómen. Het was een gebod om aan het eind van iedere cyclus van zeven jaar de wet te lezen op het Loofhuttenfeest, opdat de mensen deze niet zouden vergeten en het begrip voor de wet verliezen, en de vreze voor hun God. Het probleem met de Wet Gods is dat mensen een deel proberen ten uitvoer te brengen, en daarbij dingen afdanken, die zij ook graag afdanken. Zo werd bijvoorbeeld de ordening van de Sabbat al sinds de vroege dagen eruit gehaald onder het mom dat Christus de Sabbat veranderd had naar de zondag, waarvoor ook geen greintje bewijs, die een dergelijke bewering ondersteunt, te vinden is. Het gehele systeem van de kalender werd afgeschaft om de heidenen op te nemen en hen te sussen door hun eigen gewijde dagen te gebruiken. De wetten, die de financiën regelen, werden door de rijken omver geworpen, teneinde slaven van het volk te maken en hen uit te buiten in tegenstelling tot de wet. De overspelige en ascetische priesters verwaterden de wetten om hun eigen overspel toe te laten. Israël werd volledig overgenomen door valse systemen en is nu in ballingschap door zonde in tegenstrijd met de wetten Gods, en begrijpt niet eens dit feit. De gehele planeet wordt vernietigd door valse religie en de Wet Gods wordt nergens toegepast of onderwezen. De laatste verwanten van Messias werden allen systematisch vermoord op aandrang van de Roomse kerk, toen zij opriepen om de wet opnieuw in het Christendom in te voeren (vgl. De maagd Mariam en de familie van Christus [232]). Deze ingrijpende gebeurtenissen vormden een van de vroegste, door Mozes gegeven, profetieën.
Hier volgt het Lied van Mozes.
Deuteronomium 32:1-43 1 Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken, en de aarde hore naar de woorden van mijn mond. 2 Mijn leer druipe als regen, mijn rede druppele als dauw, als regenbuien op het jonge groen, en als regenstromen op het kruid; 3 want ik zal de naam des Heren uitroepen; geeft grootheid onze God, 4 de Rots, wiens werk volkomen is, omdat al zijn wegen recht zijn; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij. 5 Verderfelijk hebben tegen Hem gehandeld, die zijn zonen niet zijn, maar een schandvlek, een verkeerd en vals geslacht. 6 Vergeldt gij op deze wijze de Here, gij dwaas en onwijs volk? Is Hij niet uw Vader, die u geschapen heeft, die u gemaakt heeft en toebereid? 7 Gedenk aan de dagen van weleer let op de jaren van geslacht na geslacht; vraag uw vader, dat hij het u meedele, uw oudsten, dat zij het u zeggen. 8 Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volken vastgesteld naar het aantal der zonen van God. 9 Want des Heren deel is zijn volk, Jakob het Hem toegemeten erfdeel. 10 Hij vond hem in een land van steppen, in een woest land van gehuil in de wildernis. Hij beschutte hem, lette op hem, bewaarde hem als zijn oogappel. 11 Als een arend, die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken, 12 zo heeft hem de Here alleen geleid, en geen vreemde god stond hem terzijde. 13 Hij deed hem rijden over de hoogten der aarde, en eten de opbrengst van het veld; Hij deed hem honig zuigen uit de rots, en olie uit het keihard gesteente. 14 Boter van runderen en melk van kleinvee, met vet van lammeren; en rammen van Basan en bokken, met het vetste der tarwe; en druivebloed dronkt gij, schuimende wijn. 15 Toen werd Jesurun vet, en sloeg achteruit, vet werd gij, dik en vet gemest, en hij verwierp God, die hem gemaakt had, hij minachtte de Rots van zijn heil. 16 Zij verwekten Hem tot naijver door vreemde goden, met gruwelen krenkten zij Hem; 17 zij offerden aan de boze geesten, die geen goden zijn, aan goden, die zij niet hebben gekend, nieuwe goden, die kort tevoren opgekomen waren, voor welke uw vaderen niet gehuiverd hadden. 18 De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamd en vergeten de God, die u heeft voortgebracht. 19 Toen de Here dat zag, heeft Hij hen verworpen, omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren; 20 Hij zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergen en zien, wat hun einde wezen zal, want zij zijn een verkeerd geslacht, kinderen, die geen trouw kennen. 21 Zij verwekten Mij tot naijver door wat geen god is, zij krenkten Mij met hun ijdelheden. Daarom zal Ik hen tot naijver verwekken door wat geen natie is, door een dwaas volk zal Ik hen krenken. 22 Want een vuur is in mijn toorn ontstoken, het brandt tot in de diepten van het dodenrijk; het verteert de aarde met wat zij opbrengt en verzengt de grondvesten der bergen. 23 Ik zal rampen over hen ophopen, al mijn pijlen tegen hen afschieten. 24 Als zij uitgeput zijn van honger en verteerd van koortsgloed en dodelijke ziekte, dan zal Ik de tanden der wilde dieren tegen hen loslaten, met het venijn van wat schuifelt in het stof. 25 Buitenshuis zal het zwaard verdelgen, en binnenskamers de ontzetting: jongeling zowel als maagd, zuigeling en grijsaard. 26 Ik zou gezegd hebben: Ik zal hen wegblazen, een einde maken aan hun gedachtenis onder de stervelingen, 27 indien Ik de hoon van de vijand niet gevreesd had, dat hun tegenstanders het zouden misverstaan en zeggen: onze hand was verheven, niet de Here heeft dit alles gedaan. 28 Want zij zijn een volk, dat elk begrip mist, en er is bij hen geen inzicht. 29 Indien zij wijs waren, zouden zij dit verstaan, zij zouden op hun einde letten. 30 Hoe zou een er duizend kunnen najagen en zouden twee er tienduizend op de vlucht kunnen drijven, als niet hun Rots hen verkocht en de Here hen prijsgegeven had. 31 Want hun rots is niet als onze Rots; onze vijanden mogen zelf oordelen. 32 Waarlijk, hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra; hun druiven zijn giftige druiven, bitter zijn hun trossen. 33 Hun wijn is slangenvenijn en wreed addervergif. 34 Is het niet bij Mij weggeborgen, verzegeld in mijn schatkamers? 35 Mij komt de wraak toe en de vergelding tegen de tijd, dat hun voet zal wankelen, want de dag van hun verderf is nabij, snel komt nader wat over hen is beschikt. 36 Want de Here zal recht doen aan zijn volk en Zich ontfermen over zijn knechten; wanneer Hij ziet, dat hun kracht vergaan is, van hoog tot laag allen hun einde gevonden hebben, 37 dan zal Hij zeggen: Waar zijn hun goden, (de rots, waarbij zij schuilden) 38 die het vet van hun slachtoffers aten, de wijn van hun plengoffers dronken? Laat hen opstaan om u te redden, zodat gij bescherming vindt. 39 Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en niemand is er die redt uit mijn macht. 40 Voorwaar, Ik hef mijn hand ten hemelen zeg: Zowaar Ik in eeuwigheid leef: 41 als Ik mijn bliksemend zwaard wet, en mijn hand grijpt naar het gericht, dan zal Ik wraak oefenen aan mijn tegenstanders, en vergelding brengen over wie Mij haten. 42 Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed, en mijn zwaard zal vlees verslinden: het bloed der verslagenen en der gevangenen, de harige hoofden der vijanden. 43 Jubelt, gij natiën, om zijn volk, want Hij wreekt het bloed van zijn knechten, Hij oefent wraak aan zijn tegenstanders en verzoent zijn land, zijn volk. (NBG51)
Waar mogelijk kan dit Lied van Mozes in het oorspronkelijke Hebreeuws gekantilleerd worden in het zevende jaar, bij het lezen van de Wet en vervolgens uitgelegd.
Deuteronomium 32:44-52 44 Mozes dan kwam en sprak ten aanhoren van het volk al de woorden van dit lied, samen met Hosea, de zoon van Nun. 45 En nadat Mozes al deze woorden tot geheel Israël gesproken had, 46 zeide hij tot hen: Neemt al de woorden ter harte, waarmee ik u heden vermaan, opdat gij daarmee uw kinderen zult opdragen al de woorden dezer wet nauwgezet te onderhouden. 47 Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven: door dit woord zult gij lang wonen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen. 48 Voorts zeide de Here op diezelfde dag tot Mozes: 49 Beklim dit gebergte, de Abarim (de berg Nebo, die in het land Moab ligt, tegenover Jericho) en aanschouw het land Kanaän, dat Ik de Israëlieten in bezit zal geven, 50 en sterf op de berg, die gij beklimmen zult, opdat gij tot uw voorgeslacht vergaderd wordt, zoals uw broeder Aäron op de berg Hor gestorven en tot zijn voorgeslacht vergaderd is. 51 Omdat gij ontrouw jegens Mij geweest zijt te midden van de Israëlieten, bij de wateren van Meribat-kades in de woestijn Sin, en gij Mij niet geheiligd hebt te midden van de Israëlieten. 52 Want gij zult het land voor u zien liggen, maar daar niet binnengaan, het land dat Ik de Israëlieten geven zal. (NBG51)
De woestijn Sin is de verwoesting van de ordening van de aanbidding van Sin, en de zondag structuur met de aloude ordeningen van Istar, of Paasviering van de Drie-ene God. Wij verkeren de laatste tweeduizend jaar voortdurend in die woestijn.
Spoedig zal Messias terugkeren om met Israël en de naties af te rekenen. Wij zullen in ons erfdeel geplaatst worden, zowel binnen als buiten Israël.
Er zal een nieuwe Uittocht zijn, en aan de eerste zal niet meer gedacht worden.
Jesaja 66:1-24 1 Zo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten, waar zou dan het huis zijn, dat gij Mij zoudt bouwen, en waar de plaats mijner rust? 2 Dit alles heeft immers mijn hand gemaakt en zo is dit alles ontstaan, luidt het woord des Heren; op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft. 3 Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, offert zwijnenbloed; wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod. Zoals zij hun eigen wegen verkozen hebben en hun ziel in hun gruwelen behagen schept, 4 zo zal Ik hun ongeluk verkiezen en dat wat zij vrezen, over hen brengen, omdat niemand geantwoord heeft, toen Ik riep, en zij niet gehoord hebben, toen Ik sprak, maar gedaan hebben wat kwaad is in mijn ogen en verkozen wat Mij mishaagt. 5 Hoort het woord des Heren, gij die voor zijn woord beeft: Uw broeders die u haten, die u verstoten om mijns naams wil, zeggen: Dat de Here zijn heerlijkheid tone, opdat wij uw vreugde aanschouwen. Maar zij zelf zullen beschaamd staan. 6 Er klinkt gedruis uit de stad! Het klinkt uit de tempel! De stem van de Here, die vergelding brengt over zijn vijanden! 7 Voordat zij smarten kreeg, heeft zij gebaard; voordat de weeën haar overvielen, heeft zij een zoon ter wereld gebracht. 8 Wie heeft zo iets gehoord, wie heeft iets dergelijks gezien? Wordt een land op een dag voortgebracht of een volk op eenmaal geboren? Maar Sion heeft nauwelijks barensweeën gekregen, of zij baarde haar kinderen. 9 Zou Ik ontsluiten en niet doen baren? zegt de Here. Of ben Ik een, die doet baren en toesluit? zegt uw God. 10 Verheugt u met Jeruzalem en juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Verblijdt u over haar met blijdschap, gij allen die over haar treurt, opdat gij zuigt en u laaft aan haar vertroostende borst, 11 opdat gij met volle teugen u laaft aan haar rijke moederborst. 12 Want zo zegt de Here: Zie, Ik doe haar de vrede toestromen als een rivier en de heerlijkheid der volken als een overvolle beek; dan zult gij zuigen, gij zult op de heup gedragen en op de knieën gekoesterd worden. 13 Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden. 14 Als gij het ziet, zal uw hart zich verblijden, en uw gebeente zal gedijen als het jonge groen; de hand des Heren zal zich aan zijn knechten doen kennen en Hij zal toornen op zijn vijanden. 15 Want zie, de Here zal komen als vuur en zijn wagens zullen zijn als een storm, om zijn toorn te openbaren in gloed en zijn dreiging in vuurvlammen. 16 Te vuur en te zwaard zal de Here gericht oefenen over al wat leeft, en de door de Here verslagenen zullen talrijk zijn. 17 Zij, die zich heiligen en reinigen, om achter de ene man in het midden naar de hoven te gaan, die zwijnenvlees eten, gruwelijke beesten en muizen, zullen tezamen verdwijnen, luidt het woord des Heren. 18 Want Ik ken hun werken en hun gedachten; de tijd komt om alle volken en talen te vergaderen; zij zullen komen en mijn heerlijkheid zien. 19 Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken; naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien; opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen. 20 En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de Here; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de Here, zoals de Israëlieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des Heren brengen. 21 En ook uit hen zal Ik er nemen tot priesters, tot Levieten, zegt de Here. 22 Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord des Heren, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan. 23 En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat, dat al wat leeft zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt de Here. 24 Zij zullen uitgaan en de lijken aanschouwen der mannen, die van Mij afvallig geworden zijn; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitdoven, en zij zullen voor al wat leeft een afgrijzen wezen. (NBG51)
De Here zal Zijn ordening vestigen, en Zijn Sabbatten en Nieuwe Manen, en zij zullen Zijn feesten houden, en alle naties zullen hun vertegenwoordiging naar deze feesten naar Jeruzalem sturen, of zij zullen op de bestemde tijd geen regen ontvangen.
Zacharia 14:16-21 16 Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren. 17 Maar wie uit de geslachten der aarde niet naar Jeruzalem zal heentrekken om zich voor de Koning, de Here der heerscharen, neder te buigen, op hem zal geen regen vallen, 18 en indien het geslacht der Egyptenaren niet zal heentrekken en komen, op wie geen regen valt, dan zal toch komen de plaag waarmee de Here de volken zal treffen, die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. 19 Dit zal de straf zijn van de Egyptenaren en van alle volken die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. 20 Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: Den Here heilig; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; 21 ja, alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Here der heerscharen heilig zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken. En er zal te dien dage geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de Here der heerscharen. (NBG51)
Het offer zal weer in Jeruzalem ingevoerd worden, maar het zal alleen het morgenoffer zijn. Ons is dan reeds eeuwig leven gegeven en de eerste opstanding heeft plaats gevonden. Gehoorzaamheid zal gegeven worden aan de Wetten Gods in Messias, of de naties zullen sterven door verhongering. Wij zullen de wet en het getuigenis uitleggen, en alle naties zullen de weg Gods duizend jaar lang kennen. Dan zullen de overigen van de doden opgewekt worden en verbeterd worden, in het oordeel tot verbetering of crisis.
Openbaring 20:4-15 4 En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. 5 De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. 6 Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren. 7 En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, 8 en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. 9 En zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel en verslond hen, 10 en de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.
11
En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. 12 En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk gaven de doden, die in hen waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken. 14 En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs. 15 En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs. (NBG51)Dit is het einde der wet en de profeten. Moge alle mensen behoud verkrijgen en God zien.
Deuteronomium 34:1-12 1 Toen beklom Mozes uit de velden van Moab de berg Nebo, de top van de Pisga, die tegenover Jericho ligt, en de Here liet hem het gehele land zien: Gilead tot Dan toe, 2 het gehele Naftali, het land van Efraïm en Manasse, het gehele land van Juda tot aan de achterste zee, 3 het Zuiderland en de Streek, het dal van Jericho, de Palmstad, tot Soar toe. 4 En de Here zeide tot hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Isaak en Jakob onder ede beloofd heb met deze woorden: aan uw nageslacht zal Ik het geven. Ik heb het u met uw ogen laten zien, maar gij zult daarheen niet overtrekken. 5 Toen stierf Mozes, de knecht des Heren, aldaar in het land Moab, volgens des Heren woord. 6 En Hij begroef hem in een dal in het land Moab, tegenover Bet-peor, en niemand heeft zijn graf geweten tot op de huidige dag. 7 Mozes was honderd twintig jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken. 8 En de Israëlieten beweenden Mozes in de velden van Moab dertig dagen lang, totdat de dagen van de rouwklacht over Mozes ten einde waren. 9 Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten naar hem en deden zoals de Here Mozes geboden had. 10 Zoals Mozes, dien de Here gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan; 11 getuige al de tekenen en wonderen, die de Here hem heeft opgedragen te doen in het land Egypte aan Farao, aan al zijn hovelingen en aan zijn gehele land, 12 en getuige al het machtsbetoon en al de schrikwekkende, grote daden, die Mozes ten aanschouwen van geheel Israël gewrocht heeft. (NBG51)
Mozes en de profeten waren tot Messias, en de wet werd toen geschreven in het hart van de uitverkorenen. Een ieder werd beproefd onder vervolging, en veertig jubeljaren lang uitgetrokken, wat uitgebeeld wordt door de veertig jaren in de woestijn, die de laatste veertig jaar vormden van Mozes' leven.
Messias was met Israël in de woestijn, toen en nu.
1Korintiërs 10:1-24 1 Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, 2 allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, 3 allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, 4 en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus. 5 En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn.
6
Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden. 7 Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen. 8 En laten wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op een dag drieëntwintigduizend. 9 En laten wij de Here niet verzoeken, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen. 10 En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. 11 Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. 12 Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle. 13 Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt. 14 Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij! 15 Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt dan zelf, wat ik zeg. 16 Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? 17 Omdat het een brood is, zijn wij, hoe velen ook, een lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood. 18 Ziet, hoe het gaat bij het Israël naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar? 19 Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is? 20 Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten. 21 Gij kunt niet de beker des Heren drinken en de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben en aan de tafel der boze geesten. 22 Of willen wij de Here tot naijver wekken? Zijn wij soms sterker dan Hij? 23 Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. 24 Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is. (NBG51)En dit is het doel van de gehele wet.
Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
q