Christen Gemeenten van God
[259]
De Wet en het Zesde Gebod
[259]
(Uitgave 1.0 19981009-19981009)
Er staat geschreven: Gij zult niet doodslaan.
Christian Churches of God
P.O. Box 369, WODEN ACT 2606, AUSTRALIA
E-mail:
secretary@ccg.org
(Copyright ã 1998 Wade Cox)
Dit artikel mag kosteloos gekopieerd en verspreid worden, mits het in zijn geheel weergegeven wordt, zonder veranderingen of weglatingen. De naam van de uitgever en het kopijrecht moeten vermeld zijn. Geen betaling mag verlangd worden van hen die de kopieën ontvangen. Korte aanhalingen zijn toegestaan in recensies en overzichten zonder het kopijrecht te schenden.
Dit artikel is te verkrijgen van het Wereld Wijde Web pagina:
http://www.logon.org and http://www.ccg.org
De Wet en het Zesde Gebod [259]
Er staat geschreven:
Exodus 20:13 13 Gij zult niet doodslaan. (NBG)
Deuteronomium 5:17 17 Gij zult niet doodslaan. (NBG)
Het behoud van leven strekt zich uit tot het behoud van het lichaam. Dit houdt verband met de opdracht om heilig te zijn en om uzelf te heiligen. Zoals wij verder gaan vanuit het vijfde gebod, dat het gezin bevestigt en de natie, zo ligt ook het behoud van het gezin en de natie omsloten in het zesde gebod.
Leviticus 19:28 28 Gij zult geen insnijding voor een dode in uw lichaam maken en geen tekens in uw huid laten prikken: Ik ben de Here. (NBG)
Het rouwen om de doden van de naties mag niet gevonden worden onder de families van Israël. De natuurlijke dood van ieder mens is in overeenstemming met het plan van God, en wordt hersteld door de opstanding uit de doden, en Israël zal weer in zijn eigen land gebracht worden (vgl. Ezechiël 37:1-14; Openbaring 20:1-15).
Israël moet zonder vlek of smet zijn en daarom mag hun huid niet gemerkt zijn. Daarom zijn tatoeages en andere opzettelijke verminkingen van de huid verboden. Een slaaf die het doorboren van zijn oor toelaat door een priem erdoorheen te steken, werd gezien als kenmerk van zwakte.
Oorsprong en organisatie van de staat
De macht over leven en dood berust bij God, zoals wij gezien hebben in het artikel De Wet en het Vijfde Gebod [258].
God stelt de gezinnen in als de grondslag waarop de staat is gebouwd. Hij stelt de hogere machten in, en alle macht komt van God.
Romeinen 13:1-7 1 Ieder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. 2 Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen, zullen een oordeel over zich brengen. 3 Want, als iemand goed handelt, behoeft hij niet bevreesd te zijn voor de overheidspersonen, maar wel, als hij verkeerd handelt. Wilt gij zonder vrees voor de overheid zijn? Doe het goede, en gij zult lof van haar ontvangen. 4 Zij staat immers in dienst van God, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet wees dan bevreesd; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft. 5 Daarom is het nodig zich te onderwerpen, niet slechts om de toorn, maar ook om des gewetens wil. 6 Daarom brengt gij toch ook belastingen op; want zij zijn dienaren Gods, die juist op dit punt voortdurend letten. 7 Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt. (NBG)
God gaf Zijn macht door de tafelen der wet, die Hij Mozes heeft gegeven (Deuteronomium 9:11). Alle koningen moeten daarom hun eigen afschrift van de wet maken voordat zij koning worden.
Deuteronomium 17:18 18 Wanneer hij nu op de koninklijke troon gezeten is, dan zal hij voor zich een afschrift laten maken van deze wet, welke bij de Levitische priesters berust. (NBG51)
God stelde de oudsten van Israël in het land aan, en hun werd wijsheid gegeven door de kracht van de Heilige Geest, zoals Mozes ook die kracht had ontvangen.
Numeri 11:16-17 16 Toen zeide de Here tot Mozes: Vergader Mij uit de oudsten van Israël zeventig mannen, van wie gij weet, dat zij oudsten en opzieners van het volk zijn, en breng hen naar de tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u opstellen. 17 Dan zal Ik nederdalen en daar met u spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen en op hen leggen, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen. (NBG)
Numeri 11:24-30 24 Toen Mozes naar buiten was gekomen, sprak hij de woorden des Heren tot het volk; daarop vergaderde hij zeventig mannen uit de oudsten van het volk en stelde hen rondom de tent. 25 Toen daalde de Here in de wolk neder en sprak tot hem, en Hij nam een deel van de Geest die op hem was, en legde dat op de zeventig mannen, op de oudsten; toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij, doch daarna niet meer. 26 Twee mannen nu waren in de legerplaats achtergebleven; de een heette Eldad, en de ander Medad. Toen de Geest op hen rustte (zij behoorden tot de opgeschrevenen, maar waren niet naar de tent gegaan) profeteerden zij in de legerplaats. 27 Een jongeman snelde daarop heen en bracht Mozes bericht en zeide: Eldad en Medad zijn aan het profeteren in de legerplaats. 28 Jozua nu, de zoon van Nun, die van jongs af Mozes' dienaar was geweest, antwoordde daarop en zeide: Mijn heer Mozes, belet het hun. 29 Doch Mozes zeide tot hem: Wilt gij voor mij ijveren? och, ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave! 30 Daarop trok Mozes zich in de legerplaats terug, vergezeld van de oudsten van Israël. (NBG)
En God bewaarde ook twee profeten buiten de legerplaats van Israël. God doet niets of Hij spreekt door zijn dienstknechten, de profeten, die diegenen zijn, die Hijzelf gekozen heeft vanuit Zijn volk.
Zo spraken ook de rechters vonnis uit voor de Here.
2Kronieken 19:5-7 5 Hij stelde rechters in het land aan, in al de versterkte steden van Juda, van stad tot stad. 6 Tot de rechters zeide hij: Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de Here, die bij u is, als gij rechtspreekt. 7 Nu dan, de schrik des Heren zij over u; handelt nauwgezet, want bij de Here onze God, is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming van geschenken. (NBG)
En de Koning werd ook uitgezocht en de kracht van de Heilige Geest gegeven, teneinde over Israël te regeren (vgl. 2Samuel 10:1-7). De hoofden of leiders van de geestelijke bediening van Israël worden door het lot aangewezen (Handelingen 1:26). Diakenen en oudsten werden volgens Handelingen 6:3-6 onder de broeders gekozen. De fysieke leiders worden uitgekozen door hen tot koning of richter te zalven, en door loting toe te passen als stemmen (vgl. Hosea 1:11; Lucas 14:28 en noot van Companion Bible).
Deuteronomium 1:9-14 9 Toentertijd zeide ik tot u: ik alleen zal de zorg voor u niet kunnen dragen. 10 De Here, uw God, heeft u vermenigvuldigd en zie, heden zijt gij zo talrijk als de sterren des hemels. 11 De Here, de God uwer vaderen, voege er aan u nog duizendmaal zoveel toe als gij nu telt en zegene u, zoals Hij u beloofd heeft. 12 Hoe zou ik dan alleen uw moeite, uw last en uw rechtsgedingen kunnen dragen? 13 Wijst uit uw stammen wijze, verstandige en ervaren mannen aan, dat ik hen als uw hoofden aanstelle. 14 Toen antwoorddet gij mij en zeidet: het is goed, wat gij hebt voorgesteld te doen. (NBG)
Bij dit alles is er geen ongelijke last onder het volk, of rechters, of dieren, of enig wezen, of in de grondslag van de wet zelf.
Deuteronomium 22:10 10 Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tezamen. (NBG)
2Korintiërs 6:14 14 Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? (NBG)
De Wet van God mag niet gekoppeld worden aan de wetten der naties; noch mag deze verwaterd worden of beperkt worden door de wetten van de naties. De ordening van Gods Wet, Zijn kalender, en Zijn structuur van aanbidding, mogen niet verbonden zijn met die van de ongelovigen. De regering en het rechtssysteem van alle verbondsbewarende mensen moeten getrouwelijk de Wet van God weerspiegelen.
Leviticus 19:19 19 Mijn inzettingen zult gij bewaren, gij zult van uw vee niet twee verschillende soorten laten paren, uw akker zult gij niet met tweeërlei zaad bezaaien, en een kleed, uit tweeërlei stof vervaardigd, zult gij niet dragen. (NBG)
De hele schepping moet bewaard worden in de zuivere geschapen toestand. Er mag geen verwarring zijn in Gods schepping door het vermengen zoals in het kruisen om muilezels, of hybriden te verkrijgen. Deze zijn verboden onder Gods wetten. Wij dienen een rein en heilig volk te zijn onder reine en heilige wetten. Dit is ook om het leven te behouden.
Noch mag een dienstknecht van God belast worden met het ten uitvoer brengen van de wetten, en deze toe te passen en te beheren, zonder een passende beloning van hun wekelijkse plichten. Noch mag enig dier of mens weerhouden worden om te genieten van hun arbeid.
Deuteronomium 25:4 4 Gij zult een dorsende os niet muilbanden. (NBG)
Maakt God zich alleen bezorgd om een os? (vgl. 1Korintiërs 9:9; 1Timoteüs 5:18; vgl. Job 38:41; Matteüs 6:26; 10:29). In alles is voorzien onder Gods wetten, op voorwaarde dat de naties Zijn Wetten gehoorzamen.
Daarom is ook het zondoffer en boeteoffer overal binnen de wet (Leviticus 5:5-7). Het zoenoffer en zondoffer zijn volbracht in het offer van Messias.
Recht strekt zich uit tot de heidenen èn de vijand;
Exodus 23:4-5 4 Wanneer gij een verdwaald rund of ezel van uw vijand aantreft, zult gij ze hem zeker terugbrengen. 5 Wanneer gij de ezel van uw vijand onder zijn last ziet bezwijken, zult gij dit niet onverschillig aan hem overlaten. Gij zult hem zeker helpen met afladen. (NBG)
evenals een broeder (Deuteronomium 22:1-4; Leviticus 20:22.24).
Want zoals wij heilig moeten zijn, zo moeten ook zij die onder ons verblijven heilig zijn, en wij zijn allen gebonden onder Gods wetten in de Heilige Geest.
2Korintiërs 6:14-18 14 Vormt geen ongelijk span met ongelovigen, want wat heeft gerechtigheid gemeen met wetteloosheid, of welke gemeenschap heeft het licht met de duisternis? 15 Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial, of welk deel heeft een gelovige samen met een ongelovige? 16 Welke gemeenschappelijke grondslag heeft de tempel Gods met afgoden? Wij toch zijn de tempel van de levende God, gelijk God gesproken heeft: Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 17 Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine en Ik zal u aannemen, 18 En Ik zal u tot Vader zijn en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige. (NBG)
Er staat geschreven: Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; openlijk zult gij uw volksgenoot terechtwijzen en niet ter wille van hem zonde op u laden. Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de Here. En wanneer een vreemdeling bij u in uw land vertoeft, zult gij hem niet onderdrukken. Als een onder u geboren Israëliet zal u de vreemdeling gelden, die bij u vertoeft; gij zult hem liefhebben als uzelf, want gij zijt vreemdeling geweest in het land Egypte: Ik ben de Here, uw God. (Leviticus 19:17, 18, 33, 34; Exodus 22:21)
Het zesde gebod is niet gewoon maar een verbod tegen doden. Het is een gebod om leven te leiden, de Here heilig, binnen de Wetten van de Levende God. Leven mag niet in kwaliteit of standaard minder worden door onrecht, of onderdrukking, of aanzien des persoons. Dus de structuur van het gebod omvat ook die van de aantasting van mens en eigendom.
De judaïstische verminking van bijbelse wet
Dus de vreemdeling of bijwoner moet ook de bescherming van de enkeling in de samenleving gegeven worden, en hulp bij tegenspoed. De verminking van bijbelse wet was in de Joodse Talmoed zo erg, dat de werkelijke basis van God Wetten aangetast werd. Wij kunnen zien hoe de rabbinale leer verworden was door deze aanhaling uit de Misja Tora moordenaar 4, 11 van Maimonides.
"Wat de heidenen aangaat, met wie wij niet in oorlog zijn…hun dood moet niet veroorzaakt worden, maar het is verboden om hun leven te redden, wanneer zij op het punt staan te sterven; indien bijvoorbeeld één van hen in zee valt, moet hij niet gered worden, want er staat geschreven »gij zult uw naaste niet naar het leven staan [Leviticus 19:16]« - maar [een niet-jood] is niet uw naaste."
De Soncino verwijst niet naar de rabbinale uitleg van deze tekst, omdat deze onmenselijke en onrechtvaardige verminking van de Schrift de normale uitleg is. De werkelijke uitleg is als volgt.
Leviticus 19:16 16 Gij zult onder uw volksgenoten niet als een lasteraar rondgaan; gij zult uw naaste niet naar het leven staan: Ik ben de Here. (NBG)
Deze tekst (in 16b) wordt gezien als het falen om hulp te verlenen om iemands leven te redden. Stones Chumash erkent dit begrip en zegt: Indien iemands leven in gevaar is moet men trachten hem te redden...
De Joden legden sinds Christus in de overlevering zo uit, dat dit betekende, dat naaste synoniem was met Jood. Dit werd later de Joodse praktijk:
Het ontheiligen van de Sabbat werd een plicht wanneer het nodig was om het leven van een Jood te redden. Het probleem van het redden van het leven van een niet-jood op de Sabbat werd niet eens naar voren gebracht, omdat dit in ieder geval al verboden was op een door de weekse dag (vgl. ibid.)
Deze uitleg met betrekking tot de niet-joden is misschien de meest boosaardige verminking van de geest van de Schriften. Daarom gaf Jezus de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, aangezien deze houding zelfs al het Judaïsme was binnen gedrongen in de Tempelperiode van de eerste eeuw van de huidige jaartelling (De zogenaamde mondelinge wet overlevering, die naar verluidt de Misjna uitlegde of beïnvloedde, waaruit zowel de Jeruzalem als de Babylonische Talmoed afgeleid zijn, was feitelijk een geschreven reeks verklaringen. Zij waren geschreven om de ingevoerde overleveringen te rechtvaardigen, die al zo vroeg opkwamen als 160 BCE. Zij werden zeker in de geschiedenis van Israël nooit begrepen en zeker niet sinds Mozes zoals de Bijbel zelf aantoont. Israël had zelfs vaak de geschreven wet vergeten, laat staan de zogenaamde mondelinge wet. Deze overleveringen waren voor het merendeel tegenstrijdig en vele waren scherpe dwalende verminkingen van de Schriften).
Lucas 10:25-37 25 En zie, een wetgeleerde stond op om hem te verzoeken en zeide: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? 26 En hij zeide tot hem: Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest gij? 27 Hij antwoordde en zeide: Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf. 28 En hij zeide tot hem: Gij hebt juist geantwoord; doe dat en gij zult leven. 29 Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? 30 Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem niet alleen uitschudden, maar ook slagen gaven en weggingen, terwijl zij hem halfdood lieten liggen. 31 Bij geval daalde een priester af langs die weg; en deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. 32 Evenzo ging ook een Leviet langs die plaats, en hij zag hem en ging aan de overzijde voorbij. 33 Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen. 34 En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden, goot er olie en wijn op; en hij zette hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. 35 En de volgende dag stelde hij de waard twee schellingen ter hand en zeide: Verzorg hem en mocht gij meer kosten hebben, dan zal ik ze u vergoeden, op mijn terugreis. 36 Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? 37 Hij zeide: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo. (NBG)
Nergens anders verminkten de Joodse overleveringen de gewone wet meer, dan in deze uitleg van de verplichting om leven te bewaren en de aanname van onschuld.
De aanname van onschuld
De aanname van onschuld is eigen in de Bijbel en niemand kan ter dood gebracht worden of gestraft worden, tenzij de zaak vaststaat door twee of drie getuigen. Het is door de hele Bijbel heen in alle opzichten. Toch brengt de Misjna het volledig tegengestelde idee in de vierde afdeling: De regeling van schade Sanhedrin 4:1 E(2).
In onroerend goed zaken beginnen zij [debatteren] met de zaak of voor vrijspraak of voor veroordeling, terwijl in een halszaak zij beginnen met vrijspraak en niet voor veroordeling
(vgl. The Mishnah A New Translation, Jacob Neusner, Yale University Press, New Haven en London, 1988, p. 589).
In alle gevallen verlangt de aanname van onschuld dat de aanklacht gegeven wordt en dan gehoord, en bevestigd aan de hand van twee getuigen en de beschuldigde moet dan de juiste tijd gegeven worden voor weerlegging, voor een tribunaal of aangewezen rechtbank, die in alle opzichten onbevooroordeeld is, en geen aanzien des persoons kent. Tijdens de Tempel periode werden onroerend goed zaken gehoord door een tribunaal van drie rechters. Dus iedere uitspraak was beroepbaar bij een tribunaal, wanneer het gedelegeerd was voor eerste verhoor. Alle halszaken werden gehoord door een minimum van drieëntwintig van het Sanhedrin zelf, omdat de doodstraf volgde(ibid., D (1)). Tijd voor beroep werd al reeds van oude tijden toegestaan in het geval van getuigen en bewijsmateriaal (Misjna ibid.)
Daarom zijn de geniepige beweringen van de zogenaamde Noachidische wetten, die het Judaïsme tracht te vestigen vanuit de Talmoed en door het toelaten van bewijs van slechts één getuige, tegengesteld aan het recht en de Wetten van God. De denkbeelden en praktijken zijn verraderlijk, onbijbels en onjuist. Deze zelfde onjuiste denkbeelden liggen ten grondslag aan de huidige Europese wetordeningen, waarbij mensen schuldig zijn, totdat het tegendeel bewezen is. Lijsten van verdachten kunnen opgesteld en verspreid worden zonder rechtszaak, of bewijs, of enig recht. Het Verenigd Koninkrijk heeft deze ongerechtigheid aanvaard binnen de eigen rechtsvoorziening zonder enig tegensputteren. De resultaten en hervormingen van de Burgeroorlog en de daarop volgende tijd zijn zonder gejammer verloren gegaan, door kinderlijke redenatie. Mensen die toegang tot de dossiers hebben kunnen hun vijanden vernietigen, en er is geen recht. Om deze reden, en de moorden en onrecht, die het Heilige Roomse Rijk heeft toegelaten, is het vernietigd, en de Revolutie heeft Europa in 1850 veranderd (vgl. Malachi Martin, The Decline and Fall of the Roman Church [Het verval en de ondergang van de Roomse Kerk], Secker and Warburg, London, 1982, pp. 250-256, et seq.). Het Christendom heeft op zijn manier de wet verdraaid, veel meer of erger dan het rabbinale Judaïsme. De Wet van God is nooit getrouw ten uitvoer gebracht, behalve onder Mozes en David en zo nu en dan in een korte periode van herstel. Het Christendom heeft het nooit geprobeerd, laat staan op de juiste wijze uitgeprobeerd.
Toen Muhammad trachtte het opnieuw in te voeren, en de vier rechtvaardig geleide Kaliefen het uit te voeren, werd het op dezelfde manier ondermijnd en vernietigd. Islam was van even korte duur als het Davidische koninkrijk. Islam werd door de Hadith vernietigd, zoals de Concilies het Christendom hadden vernietigd en de traditie en Talmoed de Wet, en Judaïsme werd. Babylon heeft duizenden jaren geheerst. Het is de religie van de god van deze wereld tot de komende wederoprichting aller dingen.
Voorwaarden voor een schending van het zesde gebod
Deuteronomium 19:1-13 [volledig lezen]
Toen Israël gevestigd werd, moest het drie vrijsteden aanwijzen, voor een ieder die onopzettelijk een ander gedood had, zodat de bloedwraak niet in het heetst van het ogenblik uitgeoefend werd. Er mag geen onschuldig bloed vergoten worden. De geboden moeten bewaard worden en een verdere drie vrijsteden moesten toegevoegd worden. Echter wanneer het doden met voorbedachten rade had plaats gevonden, dat is moord, dan moest de persoon uitgeleverd worden voor berechting en hier rust de doodstraf op.
Aan de onopzettelijke schending van de wet, moet dus van staatswege bescherming gegeven worden, binnen de vrijsteden, wanneer dit niet binnen de normale omgeving van de stam gegarandeerd kan worden. Het is de verantwoordelijkheid van ieder persoon en de staat om de bescherming van alle burgers zeker te stellen.
De verantwoordelijkheid om in leven te voorzien
Met het begrip van de wettelijke beheersing van leven, krijgen wij ook het begrip om in Leven te Voorzien, of te doen herleven.
Deuteronomium 32:39 39 Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar is geen God, behalve Mij. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en Ik genees, en niemand is er die redt uit mijn macht. (NBG)
Er is geen God buiten Hem, want Hij alleen is God en geeft leven en doet herleven. Zijn hand oefent gerechtigheid uit. Dus het nemen van leven in de schepping sinds de zondeval (zie de artikelen Leer van de erfzonde, Deel 1, De Hof van Eden [246] en Leer van de erfzonde, Deel 2, De geslachten van Adam [248]) wordt rechtgezet door het doen herleven in de opstanding (vgl. het artikel De opwekking der doden [143].) God is dus onderworpen aan Zijn eigen wetten en herstelt veel van hetgeen Hij gedaan heeft, of opgedragen heeft, in de loop van de schepping.
1Samuel 2:6 6 De Here doodt en doet herleven, Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen. (NBG)
(vgl. Jesaja 43:13).
Jahovah-elohim blies de levensadem in Adams neus (Genesis 2:7) en zo ontvangen wij ook door dezelfde elohim de adem van de Heilige Geest (vgl. Johannes 20:22-23).
God veroordeelt mensen tot de dood voor zonde en schenden van de wet. Dus wij zien dat het schenden van het zesde gebod als uiterste de doodstraf ten gevolge heeft, hetgeen in elk opzicht de uiterste sanctie is van de geboden van God. De uiterste straf voor het schenden van de wet is de dood, vanaf het eerste gebod tot het tiende gebod (Exodus 22:22-24; Deuteronomium 24:14-17). De goden worden gedragen door schadeloosstelling en herstel, maar de uiterste straf voor herhaald schenden en weigeren te gehoorzamen, is in ieder opzicht de dood.
In leven houden door rechtvaardige wetgeving
De natie is verplicht om de eigen mensen, en de vreemdelingen en de bijwoners in leven te houden.
Leviticus 19:9-10 9 Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, zult gij de rand van uw veld niet geheel afmaaien, en wat nog is blijven liggen van uw oogst, zult gij niet oplezen. 10 Ook zult gij uw wijngaard niet afzoeken en het afgevallene van uw wijngaard niet oplezen; dit zult gij voor de armen en de vreemdelingen laten liggen: Ik ben de Here, uw God. (NBG)
Aanval op invaliden
De wet voorziet in de bescherming van een ieder tegen ongepast voordeel.
Leviticus 19:14 14 Een dove zult gij niet vloeken en voor een blinde zult gij geen struikelblok leggen, maar gij zult voor uw God vrezen: Ik ben de Here. (NBG)
Het onderhouden van leven en het gezin
Leviticus 25:35-43 35 Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem (vreemdeling en bijwoner) ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. 36 Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. 37 Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst. 38 Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zou zijn. 39 ¶ Wanneer uw broeder verarmt bij u en zich aan u verkoopt, dan zult gij hem geen slavenarbeid laten verrichten. 40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u arbeiden. 41 Dan zal hij van u weggaan, hij met zijn kinderen, en naar zijn geslacht terugkeren en hij zal het bezit zijner vaderen terugkrijgen. 42 Want zij zijn mijn knechten, die Ik uit het land Egypte heb geleid: zij zullen niet verkocht worden, zoals men een slaaf verkoopt. 43 Gij zult niet met hardheid over hem heersen, maar gij zult voor uw God vrezen. (NBG)
Woeker is verboden voor een ieder in het geloof, want hierdoor onderdrukken wij elkaar. Want wij allen zijn gekocht met een koopprijs, en daarom moeten wij God verheerlijken, omdat Hij allen beschermt (1Korintiërs 6:20; vgl. Exodus 22:21). Want God is elohe der elohim, of God der goden en Heer der heren (adonai der adonim) (Deuteronomium 10:17-19 vgl. voetnoot Companion Bible).
De natie en de mens moeten in leven gehouden worden in vrijheid onder rechtvaardige wetten.
Exodus 21:2-6 2 Wanneer gij een Hebreeuwse slaaf koopt, zal hij zes jaar dienen, maar in het zevende jaar zal hij om niet als een vrij man weggaan. 3 Indien hij alleen gekomen is, zal hij alleen weggaan; indien hij gehuwd was, dan zal zijn vrouw met hem weggaan. 4 Indien zijn heer hem een vrouw gegeven heeft en zij hem zonen of dochters gebaard heeft, zal de vrouw met haar kinderen het eigendom blijven van haar heer, en hij zal alleen weggaan. 5 Maar indien de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man weggaan, 6 dan zal zijn heer hem bij de goden brengen, hij zal hem bij de deur of de deurpost brengen, en zijn heer zal zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd dienen. (NBG)
Dit is een teken van schande. De man moet vrij gaan en hij moet zijn vrouw ook bevrijden. Geen meester kan een dienstknecht onderdrukken, maar hij moet hem mild belonen voor zijn diensten.
Deuteronomium 15:12-15 12 ¶ Wanneer uw broeder, een Hebreeuwse man, of een Hebreeuwse vrouw, zich aan u verkoopt, dan zal hij u zes jaar dienen, maar in het zevende jaar zult gij hem vrij laten weggaan. 13 En wanneer gij hem vrij laat weggaan, zult gij hem niet met lege handen laten gaan; 14 gij zult hem met mildheid meegeven van uw kleinvee, van uw dorsvloer en uw perskuip; van datgene waarmee de Here, uw God, u gezegend heeft, zult gij hem geven. 15 Gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht geweest zijt in het land Egypte, en dat de Here, uw God, u bevrijd heeft; daarom geef ik u heden dit gebod. (NBG)
Hoe kan aan een man de vrijheid hergeven worden en voorzien worden uit de kudde, terwijl zijn vrouw en kinderen achterblijven. Dit is de wet die een eerlijk en rechtvaardig herstel verlangt. Het punt dat hier gemaakt wordt is dat slavernij voorwaardelijk is. De meester wordt niet gestraft, of de mildheid van zijn oorspronkelijke gift, wanneer het in dienstverband was. Deze wetten zijn vandaag beperkt, maar alleen in deze eeuw in algemene betekenis. Slavernij en lijfeigenen waren tot de vorige eeuw gewoon.
Bovendien gaat de wet op voor allen van het gezin, en de natie, en de verantwoording berust bij de bestuurders en grootgrondbezitters, om te voorzien voor het welzijn van hen die daar wonen.
Exodus 23:10-11 10 Zes jaar zult gij uw land bezaaien en zijn opbrengst inzamelen, 11 maar in het zevende zult gij het braak laten liggen en het met rust laten, opdat de armen van uw volk eten, en wat zij overlaten zal het gedierte des velds eten. Evenzo zult gij doen met uw wijngaard en met uw olijfbomen. (NBG)
Daarom mag u niet doden door verwaarlozing of uithongering in geheel uw land.
Leviticus 19:9-10 9 Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, zult gij de rand van uw veld niet geheel afmaaien, en wat nog is blijven liggen van uw oogst, zult gij niet oplezen. 10 Ook zult gij uw wijngaard niet afzoeken en het afgevallene van uw wijngaard niet oplezen; dit zult gij voor de armen en de vreemdelingen laten liggen: Ik ben de Here, uw God. (NBG)
De Here uw God zal zijn engel voor u uitzenden, om u te beschermen, en om te zien dat u deze wetten gehoorzaamt.
Exodus 23:20-25 [volledig lezen]
De Engel van God werd voor het volk gezonden om hen in de weg te bewaren en hen naar de plaats te leiden, die voor hen gereed gemaakt was. Hij moest gehoorzaamd worden en niet geprikkeld, want hij zou hun overtredingen niet vergeven. Gods Naam rustte op hem, dus hij werkte voor God als Zijn gezant. Daarom werd hij ook Jahovah en Elohim genoemd, evenals de Engel van Jahovah en de Engel van Elohim. Gehoorzaamheid betekent dat God hen tegen hun vijanden zou beschermen. Zij mochten niet hun goden aanbidden, maar moesten deze volledig omverwerpen, en ook hun beelden vernietigen. Alleen God moest gediend worden, die dan hun brood zou zegenen, en water en hen genezen.
Deuteronomium 16:10-14 10 Dan zult gij het feest der weken vieren ter ere van de Here, uw God, naar de mate van de gaven, die gij vrijwillig geven zult, naar dat de Here, uw God, u gezegend heeft; 11 gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God, gij met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de Leviet, die binnen uw poorten woont, en met de vreemdeling, de wees en de weduwe, die in uw midden zijn, op de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen. 12 Gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht geweest zijt in Egypte en gij zult deze inzettingen naarstig onderhouden. 13 Het loofhuttenfeest zult gij zeven dagen vieren, wanneer gij de opbrengst hebt ingezameld van uw dorsvloer en van uw perskuip. 14 Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen. (NBG)
De verantwoordelijkheid is om levens te verschaffen voor alle lagen van de samenleving, binnen de invloedssfeer van een ieder. Zijn naaste liefhebben als zichzelf is een opdracht die zich uitstrekt naar allen in uw invloedsfeer (vgl. de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan; Lucas 10:30-37).
Uw steun aan uw naaste moet zover gaan, dat uw eigen verwaarlozing geldt als hulp aan de armen.
Deuteronomium 24:19-21 19 Wanneer gij de oogst op uw akker binnenhaalt en een garve op de akker vergeet, dan zult gij niet teruggaan om die weg te halen; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal die zijn, opdat de Here, uw God, u zegene in al het werk uwer handen. 20 Wanneer gij uw olijven afslaat, zult gij de takken niet nog eens afzoeken; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. 21 Wanneer gij de oogst van uw wijngaard inzamelt, zult gij niet nog eens een nalezing houden; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. (NBG)
(Vergelijk ook het verhaal van Ruth (hfdst 2)).
God beschermde Israël op al zijn wegen, om Israël in leven te houden, ons ten voorbeeld.
Mozes verhaalt de omzwervingen van Israël
Deuteronomium 1:1-46 [volledig lezen]
God verzekert dat allen overvloed in hun woonplaats zullen ontvangen, en Hij zegent naar de gehoorzaamheid van de natie aan Hem.
Deuteronomium 2:1-37 [volledig lezen]
Het vee en de buit mochten genomen worden, behalve waar God het uitdrukkelijk verboden had.
Deuteronomium 3:1-29 [volledig lezen]
Het volk behoefde niet te vrezen. Hun vijanden zouden verslagen worden en volledig vernietigd.
Geheel Israël werd opgedragen om de stammen in al hun bezit en het in bezit nemen van hun erfdeel bij te staan. Geen stam mag zich onttrekken om een ander te helpen bij de uitvoering van de wil van God, en de vestiging van de natie Israël.
Niemand mag weigeren om een ander binnen de stammen te helpen om in leven te blijven, en niemand mag de ander onderdrukken of kwellen of frustreren. Niemand mag het levensgeluk van een ander verminderen door woeker of enigerlei onderdrukking.
Recht om leven te geven en te nemen berust bij God
God vestigt alle macht en gezag. De overheid draagt het zwaard ter wille van God.
Titus 3:1-3 1 Herinner hen eraan, dat zij zich aan overheid en gezag onderwerpen, gehoorzaam, tot alle goed werk bereid zijn, 2 geen lastertaal uiten, niet twisten, vriendelijk zijn en alle zachtmoedigheid bewijzen aan alle mensen. 3 Want vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende. (NBG)
(vgl. Romeinen 13:1-7).
Wij zijn belasting en eer verschuldigd aan hem die God opgewekt heeft en aan wie het verschuldigd is.
De natie heeft echter het recht om leven te behouden dat onderdrukt wordt door onrechtvaardige wetten.
Exodus 11:1-10 1 De Here nu had tot Mozes gezegd: Nog een plaag zal Ik over Farao en over Egypte brengen, daarna zal hij u in uw geheel vanhier laten gaan; wanneer hij u laat gaan, zal hij u met geweld vanhier wegdrijven. 2 Spreek toch ten aanhoren van het volk, dat ieder van zijn buurman en iedere vrouw van haar buurvrouw zilveren en gouden voorwerpen vrage. 3 En de Here bewerkte, dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren; ook was Mozes een zeer gezien man in het land Egypte, bij de dienaren van Farao en bij het volk. 4 En Mozes zeide: Zo zegt de Here: te middernacht ga Ik door het midden van Egypte. 5 Dan zal iedere eerstgeborene in het land Egypte sterven, van de eerstgeborene van Farao, die op zijn troon zou zitten, tot de eerstgeborene van de slavin achter de handmolen, ook alle eerstgeborenen van het vee. 6 En er zal een luid gejammer zijn in het gehele land Egypte, zoals er nooit is geweest en zoals er nooit meer zal zijn. 7 Maar tegen niemand van de Israëlieten zal een hond zijn tong durven roeren, tegen mens noch dier, opdat gij weet, dat de Here scheiding maakt tussen de Egyptenaren en de Israëlieten. 8 En al uw dienaren hier zullen tot mij komen en zich voor mij nederbuigen en zeggen: Ga heen, gij en al het volk dat u volgt; daarna zal ik heengaan. Toen ging hij in brandende toorn van Farao heen. 9 En de Here zeide tot Mozes: Farao zal naar u niet luisteren, opdat mijn wonderen in het land Egypte talrijk worden. 10 Mozes en Aäron nu hebben al deze wonderen gedaan voor het aangezicht van Farao. Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet gaan. (NBG)
Dood is symbolisch, en bloed wordt gebruikt om vooruit te wijzen naar de komst van de Messias, wiens vergoten bloed vooruit wijst naar het levend maken van heel de mensheid. Het offersysteem werd ingesteld om naar de toewijding te verwijzen van de hele structuur in gehoorzaamheid tot God. Zoals de natie Israël in leven werd gehouden en uit Egypte gevoerd, door het bloedoffer van het Paschalam, zo wordt ook de wereld in leven gehouden door het offer van Messias. Het offer is niet een bloeddorstig denken van God, maar veelmeer een proeve van de bereidwilligheid van de kant van Zijn zonen, om hun leven voor elkaar af te leggen.
Exodus 29:11-12 11 Gij zult de stier slachten voor het aangezicht des Heren bij de ingang van de tent der samenkomst. 12 Gij zult van het bloed van de stier nemen en dat met uw vinger aan de hoornen van het altaar strijken, en al het bloed zult gij aan de voet van het altaar uitgieten. (NBG)
Messias is het Heilige der Heiligen eens en voor allen binnengegaan met zijn eigen bloed. Hij heeft zo de weg voor ons vrijgemaakt om ook binnen te gaan, en zonen Gods te worden in kracht door de opstanding uit de doden, als mede-erfgenamen met Christus (vgl. Romeinen 1:4; Hebreeën 9:12 ev.). De tabernakel was een afbeelding van het hemelse heiligdom. De Tempel wees vooruit naar ons als de geestelijke Tempel, en wij zijn die Tempel (1Korintiërs 3:16-17).
Israël heeft veertig jaar lang in de woestijn gezworven, en allen die niet de belofte aanvaard hadden, stierven in de woestijn, behalve Kaleb en Jozua. Dit feit wees vooruit naar diegenen van Israël, die niet de belofte zouden aanvaarden. De stammen aten al die tijd het manna en dronken uit de geestelijke rots, die Christus was. Hij verscheen aan hen als de aanvoerder van het leger des Heren, om hen te vestigen in hun erfdeel bij Jericho, na hun besnijdenis te Gilgal.
De stoffelijke Tempel werd gevestigd om tot Messias te duren en toen maakte de stoffelijke plaats voor de geestelijke. De gehele Gemeente had in de woestijn gedurende veertig Jubeljaren geen ander offer dan de uitverkorenen. De uitverkorenen waren de offers van de Sabbatten, de Nieuwemaansdagen en Heilige Dagen. Het dagelijkse offer wees vooruit naar de grote menigte, en de nacht komt eerder dan de dag; de avond vóór de morgen. Daarom is er slechts één offer in de Tempel bij Ezechiël, omdat het overgrote deel van de oogst reeds dood is, maar alleen de eerste opstanding is opgewekt. Er komen er meer (Openbaring 20:4-15). Het avondoffer is reeds opgestaan als de grote menigte in de eerste opstanding (Openbaring 7:9 ev.). Dus het morgenoffer, wat ook de dageraad is onder de Morgenster, is het enige offer dat gebracht wordt van de twee dagelijkse offers in de ordening van het duizendjarig rijk (vgl. Ezechiël 46:13-15). De lange nacht is voorbij. Daarom wordt ook geen offer toegelaten in de lange nacht van veertig Jubeljaren in de woestijn, omdat de oogst doorgaat en zij allen in die tijdspanne levende stenen van de Tempel zijn.
Ezechiël 46:13-15 13 Een eenjarig, gaaf schaap zult gij de Here dagelijks tot een brandoffer bereiden; elke morgen zult gij het bereiden; 14 als spijsoffer zult gij daar elke morgen bij doen een zesde efa en een derde hin olie om het fijn meel te bevochtigen; het is een spijsoffer voor de Here, altoosdurende, vaste inzettingen. 15 En bereidt het schaap, het spijsoffer en de olie elke morgen toe als een dagelijks brandoffer. (NBG)
De ordening van de offers wijst naar ieder aspect van de behoudende genade van God in de verlossing van het offer van Messias. Er was tijdens de hele Tempel periode geen dag dat er geen offer gebracht werd. Toen de Tempel in Jeruzalem verwoest was, was er altijd nog een Tempel in Egypte. Deze stond in Elefantine tijdens de Babylonische ballingschap. Elefantine zelf werd verwoest en het offer werd daar later ook beperkt. De Tempel werd ook door Onias IV te Leontopolis gebouwd in de oude streek Gosen overeenkomstig de profetie van Jesaja 19:19, vanwege de latere ontheiliging die plaats vonden tot aan de verwoesting van Jeruzalem in 70 CE. De Tempel in Leontopolis werd in 71 CE in opdracht van Vespasianus gesloten (vgl. Het teken van Jona en de geschiedenis van het herstel van de Tempel [013]).
De Tempelperiode duurde vanaf de bouw onder Salomo duizend jaar lang, tot de vestiging van Messias als Hogepriester en de Gemeente naar de ordening van Melchisedek. Dit was een spanne van twintig Jubeljaren, voorgesteld door de avondoffers.
Vervolgens kwam de Gemeente terecht in de lange nacht in de woestijn, waar geen stoffelijke Tempel was en de offers waren de 144.000 van de tweeënzeventig (wekelijkse, maandelijkse en Heilige Dagen offers) uitgestrekt over tweeduizend jaar of veertig Jubeljaren. De uitverkorenen waren de levende offers en de grote menigte die met hen staat in Openbaring 7:1-17, waar niemand de dagelijkse offers kan tellen. Zij zijn in slaap gevallen in de Here voor de eerste opstanding, vandaar deze symboliek.
De morgenoffers, die beschreven zijn in Ezechiëls Tempel, symboliseren de laatste duizendjarige periode van de regering van Jezus Christus en de uitverkorenen. Deze laatste twintig Jubeljaar lange tijdspanne, die de vierduizendjarige periode van de Tempel volmaakt, eindigt met de tweede opstanding en het Oordeel, en de komst van de Ene Waarachtige God in de Heerlijkheid van de Stad van God (vgl. de artikelen Kort tijdsoverzicht van de generatie [272] en De stad van God [180]).
Leviticus 1:1-17 [volledig lezen]
Offers moesten genomen worden uit de kudden (schapen, geiten of vee) of uit gevogelte, zonder gebrek, en het offer moest vrijwillig zijn. De priesters moesten dit als voorgeschreven uitvoeren.
Geen ander offer mocht tweeduizend jaar lang gebracht worden, behalve dan het opofferen van de uitverkorenen voor elkaar. De Tempel was bewust op gezag van God verwoest en het offer kon niet meer gebracht worden. Allen die getracht hebben om het offer weer in te voeren werden gedood, of in ballingschap gevoerd. Behoud is van de heidenen en geheel Israël. Zij die trachten om de heidenen onder de wet te onderdrukken, worden uitgeroeid of gestraft.
Leviticus 2:1-16 [volledig lezen]
Er wordt niet meer voor de Here geofferd door de priesters van Aäron, maar door de priesters naar Melchisedek (vgl. Psalm 110:4). Zij hebben geen geslachtsregister, zonder vaststelling van moeder of vader, maar zijn priesters voor altijd onder hun Hogepriester, die Messias is (vgl. Hebreeën 7:1-22).
Leviticus 3:1-17 [volledig lezen]
De offers waren voor het priesterschap in de oude ordening. De offers ZIJN het priesterschap in de nieuwe ordening.
Leviticus 4:1-35 [volledig lezen]
Wij worden volledig gemaakt door het offer van Messias. De wetten zijn in ons hart en gedachten geschreven (Hebreeën 8:8-13). Onze offers zijn van herstel, omdat onze hogepriester aan de rechterhand Gods zit (Hebreeën 8:1 ev.). Alles wat gedood is, is gedood onder het gezag en de macht van God. Al het leven behoort tot God, want het vee is van God, en de potten in Jeruzalem zullen in de wederoprichting de Here heilig zijn, evenals al het leven. Híj geeft opdracht tot het doden. Het offer van Messias en het zondoffer was de vereiste voor het gehele nieuwe priesterschap, en niemand kan priester zijn, behalve door het zondoffer van Messias. Hij is het vredesoffer, dat ons één maakt met God.
Leviticus 7:1-38 [volledig lezen]
Dus de priesters zijn geheiligd door de offers, die alle in Messias weerspiegeld worden.
Het priesterschap moest gewassen worden in het water van de doop, en bekleed met de smetteloze kleding, gewassen in het bloed van het lam, en zij worden dan voorbereid tot priester. De priesters werden geheiligd, te beginnen met Mozes, die de profeet was van hem die opgewekt zou worden, net als hij, en door deze latere profeet, zou heel het menselijk geslacht weer tot leven gebracht worden. Vanaf Messias werden de priesters voorbereid en op hun plaats gesteld. Hier wees Mozes vooruit naar hetgeen in de Gemeente vervuld werd.
Leviticus 8:1-36 [volledig lezen]
De heiliging van de priesters wordt op soortgelijke wijze gedaan als de heiliging van de Tempel (vgl. het artikel De heiliging van de Tempel [241]9. Zij zijn ongezuurd, vrij gemaakt van het zuurdesem van boosaardigheid en kwaadwilligheid, en verwachten het verse zuurdesem van de Heilige Geest.
Vanaf de eerste van de eerste maand, genaamd Abib of Nisan, tot de zevende van de eerste maand, reinigen de priesters en de uitverkorenen de Tempel, en dan hen die onopzettelijk en onwetend gezondigd hebben op de laatste (dat is de zevende) dag. Want de priesters zijn de Tempel onder de ordening van Melchisedek.
De gewoonte om het Nieuwe Jaar in acht te nemen op de eerste van de zevende maand, genaamd Rosj Hasjanna, in tegenstelling tot het uitdrukkelijke bevel van God in de wet, kwam niet eerder in het Judaïsme dan de derde eeuw van de huidige jaartelling volgens Rabbi Kohn, opperrabbijn in Boedapest (vgl. The Sabbatarians in Transylvania, [1894] ed., W. Cox, tr. T. McElwain en B. Rook, 1998, CCG Publishing, pp. v. et seq.). Het werd nooit in de Tempel periode in acht genomen. De hele symboliek van de reiniging van de Tempel sluit een dergelijk denken uit.
Leviticus 9:1-24 [volledig lezen]
Vanaf de heiliging en het apart zetten van de uitverkorenen, worden vervolgens de mensen weer gezegend. De natie en de aarde kan geen schade toegebracht worden, totdat de laatsten der uitverkorenen zijn gedoopt en verzegeld en apart gezet, en dan komt het einde (Openbaring 7:3-4).
Al het doden wordt voor de Here gedaan, en bloed moet met bloed betaald worden, tenzij het gedaan is als de Here heilig.
Leviticus 17:1-6 [volledig lezen]
Alles wordt dus gedaan ter meerdere glorie Gods. De rol van het slachthuis valt ook onder het toezicht van de priester. In het herstel zal al het doden voor vlees gedaan worden als offers de Here heilig, en de potten zullen de Here heilig zijn (Zacharia 14:20-21; vgl. het artikel Vegetarisme en de Bijbel [183]).
Het nemen van al het leven wordt gedaan op gezag van God. Het bloed is de ziel van het leven en moet op de aarde geplengd worden.
Beheer van leven in vrede
Alle reinheidswetten zijn gegeven voor het behoud van leven. Onwetendheid is geen verontschuldiging onder de wet.
Leviticus 5:2-3 2 Of als iemand iets onreins aanraakt, hetzij het aas van een onrein wild dier, of van een onrein stuk vee, of van een onrein kruipend dier, zonder er zich van bewust te zijn, dan is hij onrein en schuldig. 3 Of wanneer hij de onreinheid van een mens aanraakt, door welke onreinheid hij ook maar onrein geworden is, zonder er zich van bewust te zijn, en hij bemerkt het, dan is hij schuldig. (NBG)
Sommige aspecten van het offer waren uitsluitend aan de Here gegeven. Deze functioneren dan als straf, en zal weer als straf hersteld worden in de ordening van het duizendjarig rijk. Dit aspect is anders dan van de reinheidswetgeving, die deel is van de levenswetten, om geheel te maken of te doen herleven.
Leviticus 7:21-27 21 En wanneer iemand iets onreins aanraakt, onreinheid van mensen of onreine dieren of enig onrein kruipend gedierte, en eet van het vlees van het vredeoffer dat de Here toebehoort, dan zal hij uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden. 22 De Here sprak tot Mozes: 23 Spreek tot de Israëlieten: Gij zult in het geheel geen vet van rund, schaap of geit eten. 24 Het vet van een gestorven of verscheurd dier mag voor allerlei doeleinden gebruikt worden, maar eten zult gij het in geen geval. 25 Want ieder die vet eet van het vee, waarvan men een vuuroffer voor de Here brengt, (wie dat eet, zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden). 26 Ook zult gij in al uw woonplaatsen in het geheel geen bloed eten, van gevogelte noch van vee. 27 Al wie enig bloed eet, die zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden. (NBG)
De lange termijn invloed van het eten van vet en bloed zijn nu goed bekend. Dergelijk gedrag is verboden onder de wetgeving voor het verlengen van leven.
Elk doden moet voor voedsel zijn, of om het evenwicht te bewaren, of het onroerend goed, en het moet gedaan worden in overeenstemming met de wet. Het behoud van het milieu is net zo goed een verantwoordelijkheid voor ieder mens, als de bescherming van anderen uit veronachtzaming van onroerend goed of bouwwerken.
Deuteronomium 22:6-8 6 Wanneer gij onderweg een vogelnest aantreft in een of andere boom of op de grond, met jongen of eieren (en de moeder zit op de jongen of de eieren) dan zult gij met de jongen niet ook de moeder wegnemen; 7 de moeder zult gij in elk geval laten wegvliegen, maar de jongen moogt gij meenemen; opdat het u wel ga en gij lang leeft. 8 Wanneer gij een nieuw huis bouwt, dan zult gij aan uw dak een borstwering maken, opdat gij geen bloedschuld over uw huis brengt, als er iemand af valt. (NBG)
Want het bloed van alle schepselen is op hem die het vergiet. Er is een verplichting om mensen te beschermen tegen het verlies van leven, of verwonding van mogelijk gevaarlijke voorwerpen. In dit geval werd een borstwering gemaakt op het dak en op gelijke wijze moet rond een zwembad een hek geplaatst worden als een noodzakelijke voorzorg om de hele jonge kinderen te beschermen.
Op gelijke wijze is het nalaten om hulp te verlenen aan iemand in moeilijkheden een schending van de geest van de wet. Er is echter geen verplichting om het eigen leven in dit opzicht in de waagschaal te stellen. Er is in tegenstelling tot het rabbinale Judaïsme een verplichting om leven te redden.
Ziektes
Het beheersen van ziekte is een belangrijk deel in het behoud van leven. Het zesde gebod gaat ook op voor het doden door het overdragen van ziekte. De afzonderlijke persoon heeft de verantwoordelijkheid om er zich van te verzekeren dat hij geen anderen in gevaar brengt, door het nalaten om eenvoudige quarantaine maatregelen in acht te nemen. De geboorte van het kind plaatst deze in de natie onder het verbond, en overeenkomstig de wetgeving van reiniging.
Leviticus 12:1-8 1 De Here sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten: Wanneer een vrouw moeder wordt en een kind van het mannelijk geslacht baart, dan zal zij zeven dagen onrein zijn; als in de tijd van haar maandelijkse afzondering zal zij onrein zijn. 3 En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. 4 Drieëndertig dagen zal zij blijven in het reinigingsbloed; niets heiligs zal zij aanraken, naar het heiligdom zal zij niet komen, totdat de dagen van haar reiniging vervuld zijn. 5 Indien zij echter een kind van het vrouwelijk geslacht baart, zal zij twee weken onrein zijn zoals in haar maandelijkse afzondering; zesenzestig dagen zal zij blijven in het reinigingsbloed. 6 Als de dagen van haar reiniging vervuld zijn, zal zij voor een zoon of voor een dochter een eenjarig schaap ten brandoffer, en een jonge duif of tortelduif ten zondoffer, naar de ingang van de tent der samenkomst tot de priester brengen. 7 Deze zal het voor het aangezicht des Heren offeren en over haar verzoening doen; dan zal zij rein zijn van haar bloedvloeiing. Dit is de wet voor haar die gebaard heeft, hetzij het een kind van het mannelijk of van het vrouwelijk geslacht betreft. 8 Indien echter haar vermogen niet toereikend is voor een stuk kleinvee, dan zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen: de ene ten brandoffer en de andere ten zondoffer, en de priester zal over haar verzoening doen, en zij zal rein zijn. (NBG)
De reinigingswetten maken onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke kinderen. Dit aspect is nog niet voldoende door de wetenschap onderzocht, om een wetenschappelijke verklaring ervoor te geven. Het kan zijn om de moeder of het kind te beschermen tegen allerlei chemische onbalans, dat hen apart of beide vatbaar of zwak maakt voor ziekte. De hele zaak voor de reiniging van vrouwen wordt in het aanhangsel behandeld.
Quarantaine is een gewichtig en noodzakelijk deel van leven. Het is de verantwoordelijkheid van de samenleving en ieder mens. De wet op de melaatsheid toont het belang aan en de vereisten van een strikte quarantaine. Hoewel wij nu melaatsheid kunnen genezen, blijft de wet van kracht en is quarantaine verplicht.
Leviticus 13:1-59 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk behandelt de herkenning en behandeling van verschillende huiduitslag en besmette kleding.
De bewoording is ook eenvoudig voor eenvoudige mensen. De beperkingen gaan op, en in moderne bewoordingen zou de Torah langer zijn, maar de principes zouden dezelfde zijn.
Leviticus 14:1-57 [volledig lezen]
Leviticus 14 behandelt de melaatsheid en de offers die na genezing gebracht worden. Het behandelt ook de besmette kleding en woning.
Het hele aspect van besmette gebieden wordt onder deze wetten gedekt. Indien deze wetten vandaag in acht genomen zouden worden, zouden de besmettelijke ziekten en de ziekenhuis resistente infecties verminderd of verdwenen zijn. Wij begrijpen nu de oorzaken van deze infecties beter op wetenschappelijke grond dan ooit tevoren, maar onze houding ten opzichte van quarantaine en isolatie zijn niet zo grondig. Wij sluiten geen afdelingen vanwege de kosten en de beschikbaarheid van bedden en de resistente variëteiten verspreiden zich. Zelfs vandaag sterven mensen in de ziekenhuizen omdat de Bijbelse wetten daar geschonden worden.
Deuteronomium 24:8-9 8 Draag er ten aanzien van de plaag der melaatsheid zorg voor, dat gij zeer stipt alles onderhoudt, waarin de Levitische priesters u onderrichten; wat ik hun geboden heb zult gij stipt onderhouden. 9 Gedenk wat de Here, uw God, aan Mirjam gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart. (NBG)
Melaatsheid is ook een straf voor weerspannigheid. Vandaag wordt vaak geen rekening gehouden met de aspecten van goddelijke tussenkomst.
Leviticus 15:1-33 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk behandelt eerst ziektes, die vloeiingen veroorzaken, zoals bijvoorbeeld seksueel overdraagbare ziektes, AIDS, verkoudheden en andere besmettelijke ziektes. Dan behandelt het de besmette kledingstukken, gebruiksvoorwerpen en dergelijke en ook de geslachtsgemeenschap en menstruatie.
De reinheidswetten en quarantaine zijn wetten die er zijn om de besmetting te begrenzen. Wij begrijpen nu veel beter de oorzaken van deze ziektes , maar de quarantainewetten zijn nog steeds geldig. De relatie met het offer dient om ons naar God te verwijzen, als de bron van al het leven en genezing. Genezing is een wetenschap, en de genezers werken binnen de natie, binnen Gods wetten. Zij werken dus met de juiste toewijding, wanneer zij als werktuigen van God werken binnen Zijn Wetten.
Deuteronomium 23:1-8 1 Hij, die door kneuzing ontmand is of wie het mannelijk lid is afgesneden, zal niet in de gemeente des Heren komen. 2 Een bastaard zal niet in de gemeente des Heren komen; zelfs zijn tiende geslacht zal niet in de gemeente des Heren komen. 3 Een Ammoniet of Moabiet zal niet in de gemeente des Heren komen; zelfs hun tiende geslacht zal nimmer in de gemeente des Heren komen, 4 omdat zij u bij uw uittocht uit Egypte op de weg niet met brood en water tegemoet gekomen zijn, en omdat zij tegen u Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamië, gehuurd hadden om u te vervloeken. 5 Maar de Here, uw God, heeft naar Bileam niet willen luisteren en de Here, uw God, heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat de Here, uw God u liefhad. 6 Gij zult zolang gij leeft nimmer de vrede en het goede voor hen zoeken. 7 De Edomiet zult gij niet verafschuwen, want hij is uw broeder. De Egyptenaar zult gij niet verafschuwen, want gij zijt vreemdeling geweest in zijn land. 8 De kinderen, die hun in het derde geslacht geboren worden, mogen in de gemeente des Heren komen. (NBG)
In dit deel van de wet zien wij dat de bescherming van de natie komt door de bescherming van het gezin binnen het huwelijk. Het is verboden dat deze mensen de vergadering des Heren binnen gaan als voorbeeld voor Israël. Deze mensen sterven in hun zonden overeenkomstig de wet.
Het was ook een gewoonte bij de heidenen om te verlangen dat hun priesters celibatair waren, of hen tot eunuchen te maken. De wet is hier gegeven om deze praktijk te verbieden. De heidenen en anderen, wetende dat deze wet soms de uitverkorenen veranderde in eunuchen om deze aspecten van de wet te overtreden, en hen technisch gesproken ongeschikt maken om de synagoge te betreden en vandaar de vergadering. Het Nieuwe Testament bevestigt deze praktijk en de latere beslissingen (vgl. Apostolische reglementen, Ante Niceence Vaderen, deel VIII, p. 479 e.v.) stonden toe dat zulke mannen opzieners of oudsten werden.
Messias is gestorven voor de zonden van de wereld. Behoud is nu uit de heidenen, en de zonden van de vaderen worden niet langer de zonen toegerekend. Dit is het nieuwe verbond. De geest van de wet is geschreven in hun hart, en ieder mens is verantwoordelijk voor zijn eigen zonde. Dit is de betekenis van de verandering in de geest van het verbond.
Jeremia 31:29-34 29 In die dagen zal men niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden. 30 Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen slee worden. 31 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. 32 Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des Heren. 33 Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. 34 Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de Here: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des Heren, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. (NBG)
De gehele ordening van het Nieuwe Verbond onder Messias was om zonde af te handelen (vgl. Matteüs 26:28; Hebreeën 8:8-12; 10:16-17). De rabbinale commentaren behandelen de verandering van de aard niet op de juiste wijze (vgl. commentaar Soncino op vers 30). Israël zal werkelijk God getrouw blijven, maar het overdragen van de zonde van de vader op de zoon wordt gestopt door het nieuwe verbond onder Messias, en dat is de boodschap die het gehele raamwerk stopt van de gevolgen der erfzonde van de vaderen vanuit het Oude Testament. Modern Christendom brengt precies de tegengestelde boodschap van die onder Messias bedoeld was.
Het gevolg van onreinheid onder de naties tijdens de oorlog wordt ook in deze tekst behandeld. De natie Israël mag niet als de heidenen handelen, noch mogen zij zich als de heidenen verontreinigen.
Deuteronomium 23:9-14 9 Wanneer gij als leger tegen uw vijanden uittrekt, dan zult gij u wachten voor al wat kwaad is. 10 Wanneer er onder u een man is, die niet rein is tengevolge van wat hem des nachts is overkomen, dan zal hij buiten de legerplaats gaan, hij zal niet binnen de legerplaats komen. 11 Dan zal hij zich tegen het vallen van de avond met water wassen, en bij zonsondergang mag hij binnen de legerplaats komen. 12 Gij zult buiten de legerplaats een plek hebben om u daarheen naar buiten te begeven; 13 gij zult bij uw uitrusting een schopje hebben en, wanneer gij buiten gaat zitten, daarmee een gat graven en uw uitwerpselen weer bedekken. 14 Want de Here, uw God, wandelt in uw legerplaats, om u te redden en uw vijanden aan u over te geven; daarom zal uw legerplaats heilig zijn, zodat Hij niets onbehoorlijks bij u ziet en Zich niet van u afwendt. (NBG)
De Here onze God wandelt onder ons en wij moeten heilig zijn in vrede en in oorlog, want God verblijft onder ons en wij zijn de Tempel van God.
Voedselwetten
De voedselwetten dienen om het leven te verlengen en om de planeet te beschermen. Zij stellen de voedselketen veilig en verminderen ziekte. De wetenschappelijke grondslag van de voedselwetten staat vermeld in het artikel De voedselwetten [015]. De afdwalingen inzake de voedselwetten en de ascetische leerstellingen van vegetarisme en de dwalingen hiermee verbonden worden behandeld in het artikel Vegetarisme en de Bijbel [183] en ook Wijn in de Bijbel [188] en het artikel Balans [209].
Vegetarisme en celibaat en afzien van het huwelijk worden leringen van boze geesten in latere tijden genoemd (1Timoteüs 4:3; vgl. Handelingen 15:20; Matteüs 3:4).
Het vermijden van ziekte door de voedselwetten in acht te nemen en het op de juiste wijze slachten, en het mijden van dieren, beschadigd door wilde dieren, ligt verankerd in de verordeningen (Exodus 22:31).
Ook de eerste der eerstelingen is gewijd aan het huis van God (Exodus 4:26). De Here leidde Israël omdat er geen vreemde God onder hen was, en zij aten het vette van het land, zelfs in al de dagen van Salomo, totdat hij zondigde, en de ongerechtigheid over de natie kwam (Deuteronomium 32:14; vgl. Spreuken 27:27; 1Koningen 4:22-23).
De voedselwetten staan opgetekend in Leviticus 11.
Leviticus 11:1-47 [volledig lezen]
Deuteronomium 14:1-21 1 Gij zijt kinderen van de Here, uw God; gij zult uzelf om een dode geen insnijdingen toebrengen, noch het haar boven uw voorhoofd wegscheren; 2 want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is, en u heeft de Here uitverkoren om Hem een eigen volk te zijn uit al de volken, die op de aardbodem wonen. 3 Gij zult niets eten, dat een gruwel is. 4 Dit zijn de dieren die gij eten moogt: rund, schaap en geit; 5 hert, gazel, antiloop, steenbok, das, wilde os en wild schaap; 6 elk dier, dat gespleten hoeven heeft (namelijk de beide hoeven geheel gekloofd) en herkauwt onder de dieren, moogt gij eten. 7 De volgende echter zult gij niet eten van de dieren die herkauwen of geheel gespleten hoeven hebben: de kameel, de haas, en de klipdas, omdat zij wel herkauwen, maar geen gespleten hoeven hebben; onrein zullen zij voor u zijn. 8 Ook het zwijn, omdat het wel gespleten hoeven heeft, maar niet herkauwt; onrein zal het voor u zijn. Van hun vlees zult gij niet eten en hun aas zult gij niet aanraken. 9 Dit moogt gij eten van al wat in het water leeft: al wat vinnen en schubben heeft, moogt gij eten, 10 maar gij zult niets eten dat geen vinnen of schubben heeft; onrein zal dat voor u zijn. 11 Elke reine vogel moogt gij eten. 12 Maar deze zijn het, waarvan gij niet eten zult: de arend, de lammergier en de zeearend; 13 de wouw, de gier en alle soorten kraaien; 14 alle soorten raven; 15 de struisvogel, de katuil, de meeuw en alle soorten sperwers; 16 de steenuil, de oehoe en de witte uil; 17 de pelikaan, de aasgier en de aalscholver; 18 de ooievaar en alle soorten reigers, de hop en de vleermuis. 19 Ook al het wemelend gedierte met vleugels, dat zal voor u onrein zijn, zij zullen niet gegeten worden. 20 Al het reine gevogelte moogt gij eten. 21 Gij zult geen aas eten; aan de vreemdeling, die binnen uw poorten vertoeft, moogt gij het te eten geven, of gij moogt het aan een buitenlander verkopen, want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is. Gij zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder. (NBG)
Dit geldt ook voor de zuiverheid van ras. Er mogen geen muilezels of soortgelijke dieren zijn,
Leviticus 19:19 19 Mijn inzettingen zult gij bewaren, gij zult van uw vee niet twee verschillende soorten laten paren, uw akker zult gij niet met tweeërlei zaad bezaaien, en een kleed, uit tweeërlei stof vervaardigd, zult gij niet dragen. (NBG)
noch kleding van tweeërlei stof, linnen en wol.
Leviticus 20:25 25 Maakt dan scheiding tussen rein en onrein vee en tussen onreine en reine vogels, opdat gij uzelf niet verfoeilijk maakt door vee en vogels en alles wat op de aarde kruipt, dat Ik u ontzegd heb door het onrein te verklaren. (NBG)
Deze scheiding tussen rein en onrein is hier om de mensen te bewaren.
Leviticus 22:1-33 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk behandelt het gebruik of eten van heilige zaken. Deze mogen niet ontwijd worden.
De wetgeving hier was om de priesters te beschermen, en wijst vooruit naar de uitverkorenen. Wanneer de wetgeving hier niet was om de soorten dieren die geofferd werden te beschermen, dan zouden de Levieten het afval van het land gegeten hebben, en de tafel des Heren zou verontreinigd zijn. Het offer diende zo een tweeërlei doel. De offers waren de Here heilig, en alleen het beste werd geofferd. Ook werden de zondoffers de straf die zij dienden te zijn, en zullen die in het duizendjarig rijk weer zijn. David heeft van het toonbrood gegeten, wat voor hem onwettig was, om naar Messias vooruit te wijzen en de nieuwe priesters, onder Davids geslacht en huisgezin.
Numeri 5:1-4 1 De Here sprak tot Mozes: 2 Gebied de Israëlieten, dat zij uit de legerplaats wegzenden alle melaatsen, allen die een vloeiing hebben, en allen die onrein zijn door aanraking van een lijk; 3 zowel mannen als vrouwen zult gij wegzenden; gij zult hen buiten de legerplaats zenden, opdat zij hun legerplaats niet verontreinigen, daar Ik toch in hun midden woon. 4 Toen deden de Israëlieten aldus en zonden hen weg buiten de legerplaats; de Israëlieten deden, zoals de Here tot Mozes gesproken had. (NBG)
Quarantaine is dus bij besmettelijke ziekten verplicht.
Numeri 9:6-11 6 Nu waren er enige mannen, die onrein waren door aanraking van het lijk van een mens, zodat zij op die dag het Pascha niet konden vieren; dezen verschenen op die dag voor Mozes en Aäron. 7 En die mannen zeiden tot hen: Wij zijn onrein door aanraking van het lijk van een mens, waarom wordt ons nu belet de offergave des Heren op de daarvoor bepaalde tijd te midden van de Israëlieten te brengen? 8 Toen zeide Mozes tot hen: Blijft hier staan, dan wil ik horen, wat mij de Here ten aanzien van u zal gebieden. 9 Toen sprak de Here tot Mozes: 10 Spreek tot de Israëlieten: wanneer iemand onrein is door aanraking van een lijk of op een verre reis is, (het geldt zowel voor u als voor uw nageslacht) dan zal hij toch des Heren Pascha vieren. 11 In de tweede maand, op de veertiende dag, in de avondschemering, zal men het vieren, met ongezuurde broden en bittere kruiden zal men het eten. (NBG)
Het tweede Pascha is apart gezet voor degenen die niet in staat waren om aan het eerste deel te nemen, omdat zij op reis waren, of door een quarantaine probleem. Het is geen zaak van keuze.
Numeri 19:1-22 [volledig lezen]
Dit deel gaat over het offer van de rode vaars en het behandelen van de doden.
De ordening van reiniging diende twee doeleinden. Het legde in de wet de regels voor reinheid vast in de omstandigheden die normaal tot besmetting zouden leiden, en wezen ook vooruit naar de ordening van de heiliging in de Tempel van de uitverkorenen. Omdat de valse kerk niet de wetgeving van het Oude Testament in deze opzichten begreep, zijn miljoenen voortijdig gestorven door het schenden van deze wetten door onwetendheid en ziekte.
Deuteronomium 22:9-11 9 Gij zult uw wijngaard niet met tweeërlei zaad bezaaien, opdat niet de gehele oogst van het zaad dat gij gezaaid hebt, en de opbrengst van de wijngaard aan het heiligdom vervalt. 10 Gij zult niet ploegen met een rund en een ezel tezamen. 11 Gij zult u niet kleden met een kleed van tweeërlei stof, wol en linnen tezamen. (NBG)
Deze wetten over de zuiverheid van het zaad en soort, worden behandeld in het artikel De Wet en het Vijfde Gebod [258].
De overdreven kruising van planten zou verwarring veroorzaakt hebben. De bewuste manipulatie van de eigenschappen en planten, doet nu veelal hetzelfde.
Verbod tegen het eten van bloed
Het bloed is de ziel van het leven en het eten ervan is een ernstig risico voor de gezondheid.
Leviticus 17:10-16 10 Ieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen, die in hun midden vertoeven, die enig bloed eet; tegen zo iemand, die dat bloed gegeten heeft, zal Ik mijn aangezicht keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien. 11 Want de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel. 12 Daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: Niemand van u zal bloed eten. Ook de vreemdeling, die in uw midden vertoeft, zal geen bloed eten. 13 En ieder van de Israëlieten en van de vreemdelingen, die in uw midden vertoeven, die een stuk wild of gevogelte jaagt, dat gegeten mag worden, zal het bloed daarvan uitgieten en dat bedekken met aarde. 14 Want, wat de ziel van alle vlees betreft, het bloed ervan is zijn ziel; daarom heb Ik tot de Israëlieten gezegd: Gij zult van generlei vlees bloed eten, want de ziel van alle vlees is het bloed: ieder die het eet, zal uitgeroeid worden. 15 En ieder, hetzij geboren Israëliet of vreemdeling, die een gestorven of verscheurd dier eet, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond; dan zal hij rein zijn. 16 Maar indien hij ze niet wast en zijn lichaam niet baadt, dan zal hij zijn ongerechtigheid dragen. (NBG)
Het nalaten om Gods wetten te gehoorzamen, leidt tot straf.
Leviticus 19:26 26 Gij zult niets met het bloed eten; gij zult niet aan waarzeggerij of toverij doen. (NBG)
De samengestelde aspecten van deze wetten wijzen op een godsdienstvorm, die plaats vond in de oude heidense wereld. Wij weten dat in de drie-enige ordening onder de Druïden en de Kelten en Ariërs in het algemeen, mensenoffers werden gebracht, en dat de bossen bezaaid of versierd waren met menselijke ingewanden en bloed (vgl. het artikel De oorsprong van Kerstmis en Pasen [235]). De ordening van de Dierenriem als een religie voor de waarneming van tijden, was niet in overeenstemming met de Bijbelse kalender. De manier van waarzegging was verschillend van die van de Urim en Tummim, en was een vorm van tovenarij of hekserij.
Gehoorzaamheid
De Here verlangt gehoorzaamheid boven offers.
Deuteronomium 11:2-25 [volledig lezen]
Deuteronomium 11:18-25 18 Maar gij zult deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel leggen; gij zult ze tot een teken op uw hand binden en zij zullen een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. 19 Gij zult ze uw kinderen leren en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat; 20 gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten, 21 opdat gij en uw kinderen in het land, waarvan de Here uw vaderen gezworen heeft, dat Hij het hun zou geven, zo lang leeft, als de hemel boven de aarde staat. 22 Want indien gij heel dit gebod, dat ik u heden opleg, zeer naarstig onderhoudt, de Here, uw God, liefhebt, in al zijn wegen gaat en Hem aanhangt, 23 dan zal de Here al deze volken voor u wegdrijven, zodat gij het gebied van volken, groter en machtiger dan gij, in bezit zult nemen. 24 Elke plaats die uw voetzool betreedt, zal van u zijn; van de woestijn af tot de Libanon, van de rivier af, de rivier de Eufraat, tot de westelijke zee toe zal uw gebied zich uitstrekken. 25 Niemand zal voor u standhouden; de Here, uw God, zal schrik en vrees voor u leggen op het gehele land dat gij betreedt, zoals Hij u heeft toegezegd. (NBG)
Overeenkomstig de gehoorzaamheid schenkt de Here dus leven en verlenging van dagen, en bescherming van de aarde. En bij dit alles berust de mogelijkheid om van de schepping te doden bij de mens.
Deuteronomium 12:15 15 Gij moogt evenwel slachten en vlees eten zoveel gij wilt, overeenkomstig de zegen, die de Here, uw God, u in al uw woonplaatsen geeft; de onreine zowel als de reine mag daarvan eten, als van een gazel en een hert; (NBG)
Amalek en oorlog onder de naties
Bileams profetie liet het uiteindelijke lot zien van de naties die opstonden tegen Israël. Amalek was de eerste onder de naties, maar zijn uiteindelijke lot zou eeuwige ondergang zijn. De Keniten zouden ook voor altijd ondergaan. De eindtijd was een zaak van overleven, zoals wij zien, toen Bileam zei dat wie zal leven (of overleven) als God dat tot stand zal brengen (vgl. Numeri 24:20-24). Want de schepen der Kittiërs zullen Assur en Eber onderdrukken, maar ook hij zal ten onder gaan. In deze tekst worden de Assyriërs en de vroege of pre-Israëlitische of generieke Hebreeën aangevallen door de Kittiërs, als de zonen van Jawan, de zoon van Jafet (Genesis 10:4), wat vroeger Cyprus was en de noordelijke kuststreek van de Middellandse Zee. Zij waren ook verwant aan de Feniciërs, als deel van de oude Zeevolken, die ook vanuit Cyprus heersten.
Deze oorlogen van het laatst der dagen herinneren aan de strijd tussen Israël en Amalek, voordat zij het Beloofde Land binnentrokken (Exodus 17:8-16). Amalek sloeg de zwakken en vermoeiden en vreesde God niet (Deuteronomium 25:17-19).
De hele alliantie staat bij elkaar in Psalm 83.
Alle vertakkingen van deze naties zweren samen om Israël te verdelgen. Er zijn in totaal tien naties, als de bond van tien koningen. Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagrieten, Gebal, Ammon en Amalek, Filistea met de inwoners van Tyrus, en Assur heeft zich bij hen gevoegd (Psalm 83:5-8). God beval hun volledige verdelging (vgl. 1Samuel 15:2, 3; 28:18), maar het werd niet uitgevoerd en zij verdelgden bijna Juda (vgl. Ester 3:7-9, 10).
Bij dit alles is wijsheid, zoals het bewaren van Gods geboden, de sleutel tot een lang leven, en door de macht van God wordt Israël beschermd (vgl. Spreuken 4:1-27).
Erfdeel en grenspalen
De zaak van erfdeel en grenspalen is om het levensonderhoud van gezinnen en stammen te bewaren. Het is een vloek om deze te verwijderen, of te verplaatsen, of om de akkers van de wezen te betreden, want hun verlosser is machtig en Hij zal hun zaak bepleiten (Deuteronomium 27:17; Job 24:2; Spreuken 22:28; 23:10, 11; Hosea 5:10). Dit wordt behandeld in de artikelen De Wet en het Vierde Gebod [256] en ook De Wet en het Vijfde Gebod [258].
Weerspannigheid
God verlangt gehoorzaamheid en geen offerande. Weerspannigheid is de zonde der toverij (1Samuel 15:22-23), omdat het een wil geeft die tegengesteld is aan de wil van God.
Numeri 16:1-50 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk gaat over de opstand van Korach. Het is ook behandeld in het artikel De Wet en het Eerste Gebod [253].
Deze opstand werd door God op twee manieren afgehandeld. Er werd geen acht geslagen op de eerste manier, en toen liep het volk gevaar van verdelging. Het hele priesterschap werd vanaf deze tijd apart gezet, tot de komst van Messias en de priesters naar Melchisedek. Dan zouden de uitverkorenen voor altoos priester zijn naar de ordening van Melchisedek, en God zei, dat zij goden zouden zijn, zonen van de Allerhoogste, zij allen, en de Schrift kan niet gebroken worden (Psalm 82:6-7; Johannes 10:35).
Numeri 17:1-13 1 De Here sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten en neem van hen voor elke stam een staf van al hun vorsten, naar hun stammen twaalf staven; ieders naam zult gij op zijn staf schrijven; 3 maar de naam van Aäron zult gij op de staf van Levi schrijven, want een staf dient voor het hoofd van hun stam. 4 Dan zult gij deze nederleggen in de tent der samenkomst voor de getuigenis, waar Ik met u pleeg samen te komen. 5 En de man die Ik verkies, diens staf zal bloeien; zo zal Ik het gemor, waarmee de Israëlieten tegen u morren, tot zwijgen brengen, zodat Ik het niet meer hoor. 6 Nadat nu Mozes tot de Israëlieten gesproken had, gaven al hun vorsten hem voor iedere vorst een staf, naar hun stammen twaalf staven, en de staf van Aäron was onder hun staven. 7 Mozes nu legde de staven neer voor het aangezicht des Heren in de tent der getuigenis. 8 Toen Mozes de volgende dag de tent der getuigenis binnenging, zie, de staf van Aäron, voor het huis van Levi, bloeide; hij had bloesem voortgebracht, bloemen gedragen en amandelen doen rijpen. 9 Toen Mozes al de staven van voor het aangezicht des Heren tot al de Israëlieten naar buiten bracht, zagen zij het en namen ieder zijn staf. 10 En de Here zeide tot Mozes: Breng de staf van Aäron terug voor de getuigenis, om bewaard te worden tot een teken voor de wederspannigen, zodat gij aan hun gemor een einde maakt en Ik het niet meer hoor, opdat zij niet sterven. 11 En Mozes deed het: zoals de Here hem geboden had, deed hij. 12 De Israëlieten immers hadden tot Mozes gezegd: Zie wij geven de geest, wij komen om, wij komen allen om. 13 Al wie ook maar nadert tot de tabernakel des Heren, zal sterven. Moeten wij dan tot de laatste man de geest geven? (NBG)
Aäron wees vooruit naar het priesterschap van de twaalf stammen onder Messias, en Levi neemt dan zijn plaats in als deel van een groter priesterschap, over de heidenen, en de gehele wereld zal een deel worden van de aanbidding van Israël (Openbaring 7:4-8).
De ordening van Gods wet en orde is gevestigd in de natie onder een leider als de rechtstreekse vertegenwoordiger van God. De leider heeft meer vertegenwoordigingen, en in hun hand is de wet en de strafmaat bevestigd.
Vestiging van de ordening van misdaad en straf
Elk gebod is uiteindelijk bekrachtigd met de doodstraf. De doodstraf is niet een gevolg van het vonnis zonder onderscheid. God verlangt genade en gerechtigheid. Christus toonde hoe de straf toegepast diende te worden (Johannes 8:7). De straffen mochten niet uitgevoerd worden door een gewelddadige menigte, zoals wij zien uit het commentaar van Messias, met betrekking tot de overspelige vrouw.
Johannes 8:1-11 1 maar Jezus begaf zich naar de Olijfberg. 2 En des morgens vroeg was hij weder aanwezig in de tempel, en al het volk kwam tot hem en hij zette zich neder en leerde hen. 3 En de schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw, op overspel betrapt, 4 en zij stelden haar in het midden en zeiden tot hem: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; 5 en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt gij? 6 En dit zeiden zij om hem in verzoeking te brengen, opdat zij iets hadden om hem aan te klagen. Maar Jezus bukte neder en schreef met de vinger op de grond. 7 Doch toen zij hem bleven vragen, richtte hij zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar. 8 En weer bukte hij neder en schreef op de grond. 9 Maar toen zij dit hoorden, gingen zij een voor een weg, te beginnen bij de oudsten, en zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden. 10 En Jezus richtte zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld? 11 En zij zeide: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer! (NBG)
In dit voorbeeld maakte Messias de uitleg van de wet bekend. Slecht bij herhaald schenden van een verordening wordt de doodstraf toegepast, of wanneer het zesde gebod onder bepaalde omstandigheden geschonden wordt. Want de wet staat het nemen van leven toe door een mens onder bepaalde omstandigheden.
Recht om het leven te nemen
Het recht om het leven te nemen berust bij de staat, maar is aan de afzonderlijke mens overgedragen onder bepaalde omstandigheden.
Onder de wet is er een Goel aangesteld als bloedwreker, of losser, of om vrij te kopen. Het eerste geval is in Genesis 48:16, dat opgaat voor de Engel der verlossing die de elohim was van Israël. De volgende keer dat het woord voorkomt is in Exodus 6:6 en 15:3, waar Messias de verlosser was en een krijgsheld, voor hen die niet van Israël waren. Het woord wordt dan toegekend aan de bloedwreker onder de wet in Numeri 35:12, 19. De plicht werd normaal toegekend aan de naaste verwant in stamverband, maar het geldt in de Messias en de elohim der gerechtigheid, die een staatsbeul aanwijst, wanneer benodigd. Geen moordenaar hoeft te sterven totdat hij voor de vergadering in de rechtspraak gestaan heeft. Opdat gedaan kan worden zijn er vrijsteden, en plaatsen waar iemand beschermd kan worden en voor het hof gebracht worden.
Numeri 35:12-19 12 En die steden zullen u tot een wijkplaats zijn tegen de bloedwreker, opdat de doodslager niet sterve, voordat hij voor de vergadering heeft terechtgestaan. 13 En de steden die gij aanwijzen zult, zullen voor u zes vrijsteden zijn. 14 Drie steden zult gij aanwijzen aan de overzijde van de Jordaan en drie steden zult gij aanwijzen in het land Kanaän; vrijsteden zullen het zijn. 15 Die zes steden zullen voor de Israëlieten en voor de vreemdeling en voor de bijwoner onder u tot een wijkplaats zijn, opdat daarheen ieder vluchte, die onopzettelijk iemand gedood heeft. 16 Maar indien hij hem met een ijzeren voorwerp zo geslagen heeft, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. 17 En indien hij hem met een steen in de hand, waardoor iemand zou kunnen sterven, zo heeft geslagen, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. 18 Of indien hij hem met een houten voorwerp in de hand, waardoor iemand zou kunnen sterven, zo heeft geslagen, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. 19 De bloedwreker zelf zal de doodslager doden; wanneer hij hem aantreft, zal hij hem doden. (NBG)
Abortus
Abortus is een schending van het zesde gebod, op één uitzondering na. Die is wanneer een andere wet geschonden wordt. Wanneer het kind het leven van de ouder bedreigt, dan moet het kind ter dood gebracht worden.
Dit is een weerspiegeling van het vijfde gebod, en het zesde komt voort uit het vijfde en legt dit uit. Dus het kind kan niet toegestaan worden om zijn ouder te doden, en dan logischerwijze in overeenstemming zijn met de Wetten van God. De eerste vijf geboden hebben betrekking op de relatie van een ieder met God en het gezin in de samenleving, als schepper en ouders. De laatste vijf geboden hebben betrekking op de wisselwerking met die samenleving. Geen kind kan straffeloos de dood veroorzaken, of schade berokkenen aan de ouder.
Exodus 21:15 15 Wie zijn vader of zijn moeder slaat, zal zeker ter dood gebracht worden. (NBG)
Abortus is dus toegestaan binnen de Wet van God om het leven van de moeder te behouden.
Miskraam en schadevergoeding
De straf voor miskraam door geweld veroorzaakt is overeenkomstig de schadevordering zoals gericht aan en uitgesproken door de rechtbank van het land.
Exodus 21:22-25 22 Wanneer mannen vechten en een van hen stoot een zwangere vrouw, zodat haar vrucht afgaat, maar zonder ander letsel, dan zal zeker een boete worden geëist, naar dat de man van die vrouw hem oplegt, en hij zal het volgens besluit van de rechters geven. 23 Maar indien er een ander letsel is, zult gij geven leven voor leven, 24 oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, 25 blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem. (NBG)
Weigering om voor het hof te verschijnen, en het veroorzaken van schade die erop volgt, moet bepaald worden door de strafmaat. Dus beide partijen worden gebonden door het hof en zijn uitspraken, en enige schade veroorzaakt door enige partij in schadevergoeding, wordt voor schade veroordeeld overeenkomstig de berokkende schade.
Dit is overeenkomstig de wet: gij zult geen kwaad spreken van de elohim of de overste van het volk.
Moord
Onbevoegd het leven nemen is moord. De wet vermeldt de bijzondere keren en omstandigheden waarop een mens gedood mag worden. Elk onbevoegd nemen van leven is moord. Dus het zesde gebod is op de juiste wijze begrepen als er staat Gij zult niet doodslaan, in de zin van gij zult niet moorden.
Het nemen van leven wordt niet alleen toegestaan, maar is onder bepaalde omstandigheden onder de wet zelfs verplicht. Bovendien verlangt de soort misdaad ook een andere toepassing van de wet. Een schending van het zesde gebod verlangt de doodstraf, terwijl alleen herhaalde schending van sommige andere geboden pas de doodstraf verlangt, maar zij hebben alle in de uiterste instantie de doodstraf tot gevolg (vgl. Numeri 15:32-36).
Misdaad en straf
Eenzelfde wet geldt voor allen
Numeri 15:29-31 29 Eenzelfde wet zal voor u gelden, voor de onder de Israëlieten geborene en voor de vreemdeling die in uw midden vertoeft, ten aanzien van hem, die iets doet door een onopzettelijke zonde. 30 Maar wie iets met voorbedachten rade doet, hetzij geboren Israëliet, hetzij vreemdeling, die zal een lasteraar van de Here zijn, die zal uit zijn volk worden uitgeroeid, 31 want hij heeft het woord des Heren veracht en zijn gebod geschonden; die zal zeker uitgeroeid worden, zijn ongerechtigheid is op hem. (NBG)
Minachting voor het gerechtshof en de Wet van God veroorzaakt vanzelf uiteindelijk de doodstraf.
Deuteronomium 17:12-13 12 De man, die in overmoed handelt door niet te luisteren naar de priester, die daar in dienst staat van de Here, uw God, of naar de rechter, die man zal sterven; zo zult gij het kwaad uit Israël wegdoen. 13 Dan zal het gehele volk dit horen en vrezen en niet meer overmoedig zijn. (NBG)
(vgl. Leviticus 20:1-27; 24:10-23).
De doodstraf
De mens werd gemaakt naar het beeld Gods, en een ieder die des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden (Genesis 9:5-6).
De doodstraf wordt in bepaalde omstandigheden beschreven (vgl. Leviticus 20:1-27; 24:10-23; Numeri 15:29-31; Deuteronomium 17:12-13).
Al deze dingen zijn gedaan opdat wij mogen leren God en Zijn Wetten te vrezen, terwijl wij onder Zijn bescherming en rechtspraak staan, en Zijn verbond binnen Zijn Tempel (Deuteronomium 8:6; Exodus 12:15-19; Genesis 17:14; Exodus 3:14; Leviticus 17:8).
Hij die zijn vader of moeder vervloekt, zal kinderloos sterven en als gevolg wordt het nakroost afgesneden, of zij sterven de dood (Spreuken 20:20; Matteüs 15:4; Markus 7:10).
De doodstraf wordt opgelopen bij:
Ontvoering voor gewin (Deuteronomium 24:7);
Bij gedwongen verkrachting (Deuteronomium 22:20-27);
Voor toverij of bestialiteit of het offeren aan valse goden (Exodus 22:18-20);
Voor weerspannigheid tegen zijn ouders (Deuteronomium 21:18-21);
Voor het schenden van de Sabbat (Exodus 35:2; Numeri 15:32-36);
Voor valse profetie waarbij de wetten van God beperkt worden (Deuteronomium 13:1-10);
Bij minachting van het hof door niet het vonnis uit te voeren (Deuteronomium 17:8-13);
Voor het opvoeden van zijn zoon tot rover of een schender van het verbond; die afgodisch; overspelig is; de arme en behoeftige verdrukt; met geweld plundert of woeker of dergelijk gewin neemt (Ezechiël 18:10-13).
Getuigen
Niemand mag ter dood gebracht worden, behalve op het getuigenis van twee of drie getuigen (Deuteronomium 17:6). Niemand mag ter dood gebracht worden op het getuigenis van één getuige, noch mag één getuige tegen niemand een zaak aanhangig maken wegens enige zonde (vgl. Deuteronomium 19:15).
De handen van een getuige zullen het eerst op hem zijn. De getuigen zijn met andere woorden deel van de uitvoering van de executie (Deuteronomium 17:7).
Soorten executie
Er worden verschillende soorten executie in de Bijbel genoemd.
Deze zijn:
Verbranding (Leviticus 20:14; 21:9);
Steniging (Leviticus 20:1; 27; 24:14; Deuteronomium 21:21);
Ophanging (Deuteronomium 21:22, 23; Jozua 8:29),
Het zwaard (Exodus 32:27, 28).
De soorten executie moeten uitgevoerd worden op een voorbeeldige wijze en zijn niet verplicht voor een eerste overtreding, behalve bij het zesde gebod.
Misbruik van de wet op bewijsvoering, en de toepassing van de farizeese overleveringen zijn een schending van de bijbelse wet. De Bijbel geeft bijvoorbeeld aan dat op het getuigenis van één niemand gedood mag worden, terwijl de overleveringen zeggen dat één voldoende is. Een ieder die de Talmoed toepast in tegenstelling tot de uitdrukkelijke woorden van de Bijbel in deze zaken, pleegt een halsmisdaad.
Genade en gerechtigheid
De uitvoering van de wet is overeenkomstig het gezegde van genade en gerechtigheid. Christus liet precies zien hoe de wet toegepast moet worden. De doodstraf bijvoorbeeld in verband met overspel was niet verplicht, maar alleen wanneer de zonde zich zou herhalen, in een onberouwelijk tarten van de wet.
Elk gebod heeft of draagt de doodstraf, om de gelijke kracht van de wet in alle aspecten te laten zien. Slechts in het zesde gebod is de doodstraf in eerste instantie verplicht en slechts onder bepaalde omstandigheden.
Christus’ woorden verklaren dat dit de betekenis van de wet is (Johannes 8:7). De wet moet toegepast worden in genade en gerechtigheid, zonder kwaadwilligheid bij de uitvoering, of door hen die op de loer liggen om anderen te verstrikken.
Valstrik
Dus vanuit het begrip in de tekst om op de loer te liggen om anderen te verstrikken, zien wij dat een valstrik een misdrijf is, net als laster. Het zijn louter verschillende vormen van dezelfde zonden en trachten de mens op verschillende manieren te vernietigen.
Regeling van leven in de oorlog
Geen man kan tot dienst gedwongen worden binnen een jaar van het huwelijk, noch tot de strijd tegen zijn wil.
Deuteronomium 24:5 5 Wanneer iemand pas een vrouw gehuwd heeft, zal hij in het leger niet uitrukken en men zal hem in geen enkel opzicht bezwaren; gedurende een jaar zal hij vrijgesteld zijn ten behoeve van zijn huis, en de vrouw die hij gehuwd heeft, verheugen. (NBG)
(vgl. Deuteronomium 20).
Elk leven is gehouden tot gehoorzaamheid aan de Wetten van God.
Deuteronomium 7:1-5 1 Wanneer de Here, uw God, u in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen, en Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben, de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zeven volken, talrijker en machtiger dan gij, 2 en de Here, uw God, hen aan u overgeleverd zal hebben, zodat gij hen verslaat, dan zult gij hen volkomen met de ban slaan; gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen. 3 Gij zult u ook met hen niet verzwageren; uw dochters zult gij aan hun zonen niet geven, noch hun dochters nemen voor uw zonen; 4 want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, zodat zij andere goden zouden dienen, en de toorn des Heren tegen u zou ontbranden en Hij u weldra zou verdelgen. 5 Maar aldus zult gij met hen doen: hun altaren zult gij afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen omhouwen en hun gesneden beelden met vuur verbranden. (NBG)
Afgoderij is uitdrukkelijk aan Israël, of de vreemden binnen hun poorten, verboden en is een halsmisdaad.
Deuteronomium 7:22-26 22 De Here, uw God, zal deze volken langzamerhand voor u uit verdrijven; gij zult hen niet in korte tijd mogen vernietigen, opdat het wild gedierte u niet te talrijk worde. 23 Zo zal de Here, uw God, hen aan u overleveren en hen in grote verwarring brengen, totdat zij verdelgd zijn. 24 Hun koningen zal Hij in uw macht geven, zodat gij hun naam van onder de hemel doet verdwijnen; niemand zal tegen u standhouden, totdat gij hen verdelgd hebt. 25 De gesneden beelden van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en het goud daaraan zult gij niet begeren en u niet toe-eigenen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt, want het is een gruwel voor de Here, uw God. 26 En gij zult geen gruwel in uw huis brengen, zodat gijzelf evenzo onder de ban zoudt komen; gij zult het ten sterkste verfoeien en verafschuwen, want het ligt onder de ban. (NBG)
Straf voor zonde en het recht om onder de wet te leven
Geen kind kan ter dood gebracht worden voor de zonden van de vader, maar ieder mens zal om zijn eigen zonden ter dood gebracht worden (Deuteronomium 24:16; 2Koningen 14:6).
Niemand die uit slavernij ontsnapt moet aan zijn of haar meester teruggegeven worden. Vluchtelingen moeten een plaats om te leven verleend worden binnen de poorten van de steden, welke zij verkiezen, en mogen niet onderdrukt worden. Hun moet leven verleend worden onder de Wet van God (Deuteronomium 23:15, 16).
Normale oorlogsoperaties
Het is toegestaan om te doden bij de verdediging van zijn natie of zijn huis. God is met de verdediger. Er zijn een aantal mensen die uitgesloten zijn (vgl. het artikel Deuteronomium 20 [201]).
Deuteronomium 20:1-20 [volledig lezen]
Het land moet beschermd worden en het milieu. Alleen zij die andere goden aanbidden, anders dan de Here, de God van Israël, moeten volledig uitgeroeid worden.
Dood door rampspoed oorzaak onbekend
Deuteronomium 21:1-14 1 Wanneer men in het land dat de Here, uw God, u in bezit zal geven, in het open veld iemand vindt liggen, die vermoord is, zonder dat men weet, wie hem gedood heeft, 2 dan zullen uw oudsten en rechters uitgaan en de afstand meten van de vermoorde naar de steden in de omtrek. 3 En de oudsten van de stad die het dichtst bij de vermoorde gelegen is, zullen een jonge koe nemen, waarmee nog geen werk gedaan is, die nog in geen juk heeft getrokken. 4 De oudsten van die stad zullen de jonge koe brengen naar een dal, dat altijd water heeft en bewerkt noch bezaaid is, en daar in het dal de jonge koe de nek breken. 5 De priesters, de zonen van Levi, zullen naar voren treden, want hen heeft de Here, uw God, verkoren om Hem te dienen en te zegenen in de naam des Heren; naar hun uitspraak zal elk rechtsgeding en elk geval van lichamelijk letsel beslecht worden. 6 En al de oudsten van die stad (zij, die het dichtst bij de vermoorde wonen) zullen hun handen wassen boven de jonge koe, waarvan in het dal de nek gebroken is, 7 en zij zullen betuigen: Onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen hebben het niet gezien. 8 Doe verzoening voor uw volk Israël, dat Gij bevrijdt hebt, Here, en leg geen onschuldig bloed in het midden van uw volk Israël. Dan zal het bloed voor hen verzoend zijn. 9 Zo zult gij het onschuldig bloed uit uw midden wegdoen, want zo doet gij wat recht is in de ogen des Heren. (NBG)
Uit deze tekst zien wij dat iedere buurt in het bijzonder verantwoordelijk is in Gods ogen voor het uitoefenen van recht, het beschermen van leven en de uitvoering van de wet in de eigen buurt. Er zijn dus grenzen binnen de rechtspraak van buurten en steden in hun uitoefening van verantwoordelijkheid.
Behandeling van gevangen vrouwen
In oorlog buitgemaakte vrouwen kunnen alleen tot vrouw genomen worden als deel van de natie Israël. Zij kunnen niet in bordelen gebruikt worden, of voor verkeerde doeleinden, noch verkocht als slaven.
Deuteronomium 21:10-14 10 Wanneer gij uittrekt ten strijde tegen uw vijanden en de Here, uw God, hen in uw macht geeft en gij uit hen gevangenen maakt, 11 en gij ziet onder de gevangenen een vrouw, schoon van gestalte, zodat gij behagen in haar hebt en haar tot vrouw wilt nemen, 12 dan zult gij haar in uw huis brengen; zij zal haar hoofdhaar afscheren, haar nagels knippen, 13 het kleed, dat zij bij haar wegvoering droeg, afleggen en in uw huis blijven om haar vader en moeder een volle maand te bewenen; daarna moogt gij tot haar komen en haar huwen, zodat zij uw vrouw wordt. 14 Hebt gij geen behagen meer in haar, dan zult gij haar laten gaan, waarheen zij wil; gij moogt haar in geen geval voor geld verkopen; gij moogt haar niet als slavin behandelen, want gij hebt haar gedwongen. (NBG)
Niemand kan beneden de leeftijd van twintig jaar in het leger dienen, noch tegen zijn wil.
Numeri 1:1-46 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk behandelt het tellen van Israël. Het vond plaats op de eerste dag van de tweede maand in het tweede jaar, nadat zij Egypte uitgetrokken waren.
Zij die geteld waren en niet wensten om ten strijde te trekken, als deel der heerscharen, en niet onder de bovenvermelde categorie voor vrijstelling vallen, kunnen gebruikt worden voor dwangarbeid binnen de categorie van verplichtingen, gesteld door de kroon (vgl. 1Koningen 5:13 ev.). Heel Israël moest zich melden, wanneer zij onder hun leiders voor dienst werden opgeroepen. Zij hebben een bijzondere marsorder en slagorde.
Numeri 10:1-36 [volledig lezen]
Trompetten zijn gemaakt, zodat het volk van Israël, voor wat voor doel ook, verzameld kunnen worden. De tekst behandelt ook de marsorde bij alle stammen. De natie Israël is onder de Engel des Heren, hun Messias, dag en nacht.
Numeri 13:1-33 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk wordt ook behandeld in het artikel De Wet en het Eerste Gebod [253]. De mannen werden uitgezonden om het beloofde land Kanaän te verspieden. Hun verslag was, dat het land goed was, maar dat zij bang waren voor de inwoners. De Here God geeft de overwinning, en de stamhoofden verbeurden hun recht om het beloofde land binnen te trekken door hun lafheid.
Bevoegdheid om oorlog te voeren
Het voeren van oorlog berust bij de staatshoofden, en de geloften van de natie moeten in acht genomen worden en zijn bindend. God neemt wraak vanwege het falen om oorlog op een juiste wijze te voeren.
Numeri 21:1-35 [volledig lezen]
Het falen om te gehoorzamen, en het tekort aan geloof van de natie veroorzaakte de dwaling van de bronzen seraf, genaamd vurige slang. De seraf werd verhoogd om het geloof van Israël te versterken, waar het tekort kwam, zonder een stoffelijke nadruk. De uitverkorenen hebben geen stoffelijk middel en hebben zoiets ook niet nodig.
Vaak dwingt de Here beslissingen af, zodat de vijand overgeleverd wordt in de handen van de natie, zelfs al willen zij niet eens ten strijde trekken. Zo zal het ook in het laatst der dagen zijn. De naties zullen naar het dal der beslissing gevoerd worden tegen Messias, en daar zullen zij verdelgd worden.
Numeri 31:1-54 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk behandelt verder oorlogen en het juiste gedrag ten opzichte van oorlogsbuit en schatting.
De mensen in staat om de vergadering van Israël binnen te gaan, waren alleen de vrouwen die geen andere man gekend hadden. Dit waren er tweeëndertigduizend. Het zelfde voorbeeld geldt voor Gideon. Het zelfde aantal werd verder gezuiverd voor de strijd onder de naties tot 300. Geen verontreiniging werd toegelaten in de vergadering van Israël; geen valse goden, geen ziekte, en alleen maagden. Deze voorbeelden verwijzen naar de naties die hun gewaden gewassen hebben in het bloed van het lam, en zijn geestelijk maagd, kennende alleen de ene God, als bruid van Christus.
Verdeling van het land
Numeri 33:1-56 [volledig lezen]
Hier worden de omzwervingen vanuit Egypte beschreven. De stukken tot Pinksteren en de pleisterplaatsen in de woestijn worden besproken in het artikel Pinksteren bij Sinai [115].
Numeri 32:1-42 [volledig lezen]
Hier werd aan Manasse en Ruben en Gad een erfdeel buiten Israël gegeven, maar wel werd verwacht, dat zij deel zouden nemen in de bezettingsoorlog. Zo is het ook in het laatst der dagen. Het nalaten om deel te nemen betekent scheiding van Israël onder Messias.
Numeri 34:1-29 [volledig lezen]
De grenzen van het land worden precies gegeven. De streken worden verdeeld en het lot wordt geworpen voor het erfdeel van iedere stam. Dus de verdeling van het land gebeurt ten overstaan van een vorst van elke stam, en is overeenkomstig de aantallen der stammen. De grenzen van de naties worden in het laatst der dagen vergroot tot de grote Rivier in het oosten. De naties van Jordanië worden opgenomen in de natie Israël, of worden bondgenoot ervan (Jesaja 11:1-16).
Levietensteden voor hun onderhoud
Aan de priesters moeten steden gegeven worden voor hun levensonderhoud. Deze voorzieningen zullen in het herstel weer ingevoerd worden. Zo zal Dan ook zijn erfdeel opnemen als richter van Israël (Genesis 49:16). Dit zal ook invloed hebben op de verdeling.
Numeri 35:1-8 1 De Here sprak tot Mozes in de velden van Moab bij de Jordaan tegenover Jericho: 2 Gebied de Israëlieten, dat zij van hun erfelijk bezit steden afstaan aan de Levieten om er te wonen; ook zult gij aan de Levieten de weidegronden geven die rondom de steden liggen. 3 De steden zullen voor hen zijn om er te wonen en haar weidegronden zullen voor hun vee en voor hun bezit en voor al hun levende have zijn. 4 De weidegronden der steden die gij aan de Levieten geven zult, zullen van de stadsmuur naar buiten rondom duizend ellen meten. 5 Gij zult buiten de stad afmeten aan de oostzijde tweeduizend ellen en aan de zuidzijde tweeduizend ellen en aan de westzijde tweeduizend ellen en aan de noordzijde tweeduizend ellen, met de stad in het midden: dit zullen voor hen de weidegronden der steden zijn. 6 Wat nu de steden betreft, die gij aan de Levieten geven zult, het zullen de zes vrijsteden zijn, die gij zult aanwijzen, opdat daarheen de doodslager vluchte, en daarenboven zult gij tweeënveertig steden geven. 7 Al de steden die gij aan de Levieten geven zult, zullen achtenveertig steden zijn, deze met haar weidegronden. 8 Wat de steden betreft, die gij van de bezitting der Israëlieten geven zult, van die er veel heeft, zult gij er meer nemen, en van die er weinig heeft, zult gij er minder nemen; ieder zal naar gelang van zijn erfdeel, dat men zal toegewezen krijgen, van zijn steden aan de Levieten geven. (NBG)
Doodslag en vrijsteden
Numeri 35:9-15 9 En de Here sprak tot Mozes: 10 Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij over de Jordaan trekt naar het land Kanaän, 11 dan zult gij u enige steden uitkiezen, die u tot vrijsteden zullen zijn, opdat daarheen de doodslager vluchte, die onopzettelijk iemand gedood heeft. 12 En die steden zullen u tot een wijkplaats zijn tegen de bloedwreker, opdat de doodslager niet sterve, voordat hij voor de vergadering heeft terechtgestaan. 13 En de steden die gij aanwijzen zult, zullen voor u zes vrijsteden zijn. 14 Drie steden zult gij aanwijzen aan de overzijde van de Jordaan en drie steden zult gij aanwijzen in het land Kanaän; vrijsteden zullen het zijn. 15 Die zes steden zullen voor de Israëlieten en voor de vreemdeling en voor de bijwoner onder u tot een wijkplaats zijn, opdat daarheen ieder vluchte, die onopzettelijk iemand gedood heeft. (NBG)
Onopzettelijke doodslag wordt dus beschermd en mensen worden beschermd tegen bloedwraak. Moord evenwel brengt de doodstraf mee.
Numeri 35:16-21 16 Maar indien hij hem met een ijzeren voorwerp zo geslagen heeft, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. 17 En indien hij hem met een steen in de hand, waardoor iemand zou kunnen sterven, zo heeft geslagen, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. 18 Of indien hij hem met een houten voorwerp in de hand, waardoor iemand zou kunnen sterven, zo heeft geslagen, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. 19 De bloedwreker zelf zal de doodslager doden; wanneer hij hem aantreft, zal hij hem doden. 20 En indien hij hem in haat gestoten of met opzet naar hem geworpen heeft, zodat hij stierf, 21 of indien hij hem in vijandschap met zijn hand zo geslagen heeft, dat hij stierf, zal degene die gedood heeft, zeker gedood worden; hij is een doodslager; de bloedwreker zal de doodslager doden, als hij hem aantreft. (NBG)
Onopzettelijke doodslag
Numeri 35:22-28 22 Maar indien hij hem onvoorziens, zonder vijandschap, gestoten of zonder opzet enig voorwerp naar hem geworpen heeft, 23 of achteloos een steen, waardoor iemand zou kunnen sterven, op hem heeft laten vallen, zodat hij stierf, terwijl hij hem niet vijandig gezind was noch zijn kwaad zocht, 24 dan zal de vergadering krachtens deze bepalingen recht spreken tussen degene die gedood heeft, en de bloedwreker; 25 en de vergadering zal de doodslager uit de hand van de bloedwreker bevrijden, en de vergadering zal hem naar de vrijstad doen terugkeren, waarheen hij gevlucht was, waar hij wonen zal tot de dood van de hogepriester, die men met de heilige olie gezalfd heeft. 26 Indien echter de doodslager de grens van de vrijstad, waarheen hij gevlucht was, ook maar even overschrijdt, 27 en de bloedwreker vindt hem buiten het gebied van zijn vrijstad, en de bloedwreker slaat de doodslager dood, dan zal het hem niet tot bloedschuld zijn. 28 Want in de vrijstad zal hij moeten wonen tot de dood van de hogepriester, en na de dood van de hogepriester zal de doodslager naar het land zijner bezitting mogen terugkeren. (NBG)
Er is dus een straf voor de onopzettelijke doodslag, waarbij de doodslager naar de stad verbannen wordt, zolang de priester leeft. Na de dood van de priester, of op het vonnis van de vrijstad, mag hij dan naar zijn woonplaats terugkeren. Dit vonnis kan niet afgekocht worden.
Wij zien ook dat er een ander aspect hiermee is in Exodus.
Exodus 2:11-15 11 In die tijd, toen Mozes groot geworden was, ging hij uit tot zijn broeders en lette op hun dwangarbeid; toen zag hij, hoe een Egyptenaar een Hebreeër, iemand van zijn broeders, sloeg. 12 Hij keek naar alle kanten, en toen hij zag, dat er niemand was, sloeg hij de Egyptenaar dood en verborg hem in het zand. 13 Toen hij op een andere dag uitging, zie, daar waren twee Hebreeuwse mannen aan het vechten, en hij zeide tot de schuldige: Waarom slaat gij uw naaste? 14 Deze echter zeide: Wie heeft u tot overste en rechter over ons aangesteld? Denkt gij soms mij te doden, zoals gij de Egyptenaar gedood hebt? Daarop werd Mozes bevreesd, want hij dacht: Voorwaar, de zaak is bekend geworden. 15 Toen Farao van deze zaak hoorde, trachtte hij Mozes te doden, maar Mozes vluchtte voor Farao en zocht verblijf in het land Midian. (NBG)
Doodslag door ongeoorloofde tussenkomst is ook een schending van de wet. De vrijstad werd Mozes als straf opgelegd, op dezelfde manier als Gods Wet in de Torah. Hij bleef er niet tot de dood van de priester, want Jetro was priester van Midian, maar God riep Mozes en stuurde hem terug naar Egypte. Zo was Mozes voortdurend onderworpen aan de Wetten van God, zelfs in Egypte, maar hij werd op korte termijn vergeven voor zijn onwetendheid.
Verklaring voor de doodstraf en de verplichte aard ervan.
De doodstraf moet opgelegd worden in het geval van moord met voorbedachten rade, en verbanning naar een vrijstad is verplicht voor onopzettelijke doodslag, voor het leven van de priester in de onderhavige vrijstad.
Numeri 35:29-34 29 Dit zal voor u als een rechtsinzetting gelden voor uw nageslacht in al uw woonplaatsen. 30 Men zal ieder, die iemand gedood heeft, volgens de verklaring van getuigen als een doodslager doden, maar een enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden in een halszaak. 31 En gij zult voor het leven van een doodslager, die des doods schuldig is, geen losgeld aannemen, maar hij zal zeker gedood worden. 32 Gij zult evenmin losgeld aannemen voor iemand die naar zijn vrijstad gevlucht is, opdat hij zou mogen terugkeren om in zijn land te wonen voor de dood van de priester. 33 Zo zult gij het land waarin gij woont, niet ontwijden, want bloed, dat ontwijdt het land, en voor het land kan ten aanzien van het bloed dat daarin vergoten is, geen verzoening worden gedaan dan door het bloed van degene, die het vergoten heeft. 34 Verontreinigt dan het land niet, waarin gij woont, in welks midden Ik mijn woonstede heb, want Ik, de Here, heb mijn woonstede in het midden der Israëlieten. (NBG)
Voor de misdaad moord is de dood van de moordenaar het eindresultaat en uiterste sanctie van de wet.
Numeri 36:13 13 Dit zijn de geboden en verordeningen, die de Here door de dienst van Mozes aan de Israëlieten geboden heeft in de velden van Moab bij de Jordaan tegenover Jericho. (NBG)
Schadeloosstelling of teruggave
Schadeloosstelling of teruggave is niet een functie van sommige kanten van het zesde gebod, aangezien het een basis vormt voor de wet. Bloed echter moet als regel onder dit gebod met bloed betaald worden.
Er zal een tijd komen voor de heroprichting aller dingen, en dat zal plaats vinden onder Messias, die de hemelen opgenomen heeft totdat de tijd aangebroken is. Iedere ziel die niet hoort naar deze profeet zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten (Deuteronomium 18:15-19; Handelingen 3:21-23). De Messias wordt gevolgd door twaalf apostelen, op twaalf tronen (Matteüs 19:28).
Schadeloosstelling wordt gedaan bij het schenden van de andere geboden, en wanneer dat niet kan, dan wordt de dief of de veroordeelde crimineel verkocht ter compensatie. Hij wordt dan onderworpen aan dienstbaarheid als schadeloosstelling. De staat moet dus betaald werk verschaffen om eigendom, dat verloren is gegaan bij een misdaad, te vergoeden.
Indien de crimineel niet in slavernij wil werken, dan heeft hij onder dit gebod zijn leven verbeurd verklaard. De betalingen voor overtredingen tegenover God vallen ook hieronder (vgl. Exodus 22:1-17; Deuteronomium 22:19, 29; Numeri 5:6-8: Leviticus 5:14-19; 2Koningen 3:4). De bijzonderheden over deze betalingen worden in andere teksten over de wet gevonden bijvoorbeeld De Wet en het Zevende Gebod [260] en De Wet en het Achtste Gebod [261].
Krijgswet
De natie werd geteld voor de oorlog onder de wet (Numeri 26:2).
De koning moet afkomstig zijn vanuit Israël van te midden zijn broeders. Hij mag niet veel paarden houden en het volk niet naar Egypte terugvoeren om zich veel paarden te verschaffen. Ook zal hij zich niet vele vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijke van de wet van God (Deuteronomium 17:14-20; Prediker 5:9; Jesaja. 32:17; vgl. het artikel De Wet en het Vijfde Gebod [258]).
De koning zal over Israël heersen overeenkomstig de Wet van God, zelfs tot Messias, en de wet zal van Sion uitgaan.
Jesaja 2:2-5 2 En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen 3 en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. 4 En Hij zal richten tussen volk en volk en rechtspreken over machtige natiën. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. 5 Huis van Jakob, komt, laten wij wandelen in het licht des Heren. (NBG)
Oorlogsmisdaden
De uitdrukkelijke uitroeiing van een overspelig volk is geen misdaad onder de wet van God. Zij moeten gewaarschuwd worden en de mogelijkheid gegeven om zich te bekeren, en dan uitgeroeid worden, wanneer zij zich niet bekeren. Wanneer u geen opdracht gegeven is om hun land te bezetten, of niet wenst met hen af te rekenen of uit te roeien als natie, dan moet u hen volledig alleen laten.
Deuteronomium 12:2-3 2 Gij zult alle plaatsen volkomen vernietigen, waar de volken, wier gebied gij in bezit neemt, hun goden gediend hebben, op hoge bergen en op heuvels en onder elke groene boom. 3 Gij zult hun altaren afbreken, hun gewijde stenen verbrijzelen, hun gewijde palen met vuur verbranden, de gesneden beelden van hun goden omhouwen en hun naam van die plaats doen verdwijnen. (NBG)
Wanneer u niet met hen afrekent, en het land samen met hen bewoont, dan zal de natie tot afgoderij gebracht worden en zichzelf vernietigen door de wrake Gods. Indien een natie zich bekeert, moet deze als broeder behandeld worden en onderwerpt de natie zich aan de wetten van God.
Misdaad en straf
De opdracht om te doden, in de vernietiging van uw eigen mensen, moet niet opgevolgd worden.
Exodus 1:15-16 15 Ook beval de koning van Egypte de vroedvrouwen der Hebreeuwse vrouwen, van wie de een Sifra heette en de ander Pua: 16 Wanneer gij de Hebreeuwse vrouwen bij de bevalling helpt, dan moet gij goed toezien bij de verlossing; indien het een zoon is, dan moet gij hem doden, maar indien het een dochter is, mag zij blijven leven. (NBG)
Deze politiek werd deze eeuw door sommige nationale godsdienstige sekten verkondigd, zowel in Europa als in Azië.
Exodus 1:22 Toen gebood Farao aan zijn gehele volk: Werpt alle jongens die geboren worden, in de Nijl, maar alle meisjes moogt gij laten leven. (NBG)
Wanneer is het geen misdaad om te doden?
Het antwoord blijkt te zijn: Overeenkomstig Gods wet.
Exodus 4:24 24 Onderweg nu, in een nachtverblijf, kwam de Here hem tegen en zocht hem te doden. (NBG)
God liet hier zijn bedoeling zien om Mozes te vernietigen, omdat hij niet het verbond gehoorzaamd had met betrekking tot zijn zoon.
Numeri 11:1-3 1 Toen het volk aan het klagen was, was het kwaad in de oren des Heren; de Here hoorde het en zijn toorn ontstak, waarop het vuur des Heren onder hen ontbrandde en aan de rand van de legerplaats woedde. 2 Toen kermde het volk tot Mozes en Mozes bad tot de Here; daarop doofde het vuur. 3 Daarom gaf men aan die plaats de naam Tabera, omdat onder hen het vuur des Heren had gebrand. (NBG)
God veroorzaakte de dood van mensen teneinde deze ons ten voorbeeld te stellen over wie het einde der tijden gekomen is. Er ligt geen zonde in de uitvoering van de wet met het oog op de doodstraf, aangezien het wezen die de Wet Gods uitoefende Messias was, die zonder zonde was en is.
De bescherming van de Tabernakel en de rechten en de plichten ten dienste van God, zijn ook deel van de wet.
Numeri 18:22 22 De Israëlieten namelijk zullen niet meer tot de tent der samenkomst naderen, zodat zij zonde op zich laden en sterven; (NBG)
Deze wetgeving wees vooruit naar de nieuwe Tempel, en de afzondering van de ordening van Melchisedek vanuit de samenleving. Deze wetgeving scheidt de uitverkorenen van de samenleving. De aanpassing van de wet verwijderde één uit de eerste naar de tweede opstanding. De Tempel werd verwijderd, en de nieuwe Tempel bestaat uit levende stenen.
Iemand kan gedood worden bij de bescherming van eigendom. Iemand kan ook gedood worden in de uitvoering van een vonnis gedaan door een rechter onder de Wet. Zo is de uitvoering in geen dezer gevallen zonde, hetzij van iemand onder de wet in bescherming toegestaan door de wet; hetzij bij de uitvoering van het bevel van de rechtbank gemaakt volgend op de wet als een gevolg van misdaad en straf. In geen dezer gevallen is het een schending van de bedoeling van het zesde gebod.
De vrijsteden en de wetgeving over onopzettelijk doden, redt niet een moordenaar, zelfs al houdt de dader de horens van het altaar van God vast. Het is geen verbod om de rechtspraak uit te oefenen.
Exodus 21:12-14 12 Wie iemand zo treft, dat hij sterft, zal zeker ter dood gebracht worden. 13 Maar voor het geval, dat hij het er niet op toelegde, doch dat God het zijn hand deed overkomen, zal Ik u een plaats aanwijzen, waarheen hij kan vluchten. 14 Doch wanneer iemand misdadig handelt tegen zijn naaste en hem met list doodt, dan zult gij hem van mijn altaar weghalen, opdat hij sterve. (NBG)
Het verbod om een os voor voedsel te gebruiken, wanneer het iemand gestoten heeft, is om het vlees onbruikbaar te maken, en vandaar ook om mensen te ontmoedigen om gevaarlijke dieren te gebruiken en te houden. Wanneer de eigenaar weet, dat hij gevaarlijke dieren houdt, dan is de eigenaar ook schuldig en komt hij voor het gerecht. Dit gaat ook op voor honden en andere huisdieren. Wilde dieren gehouden in dierentuinen zijn een andere zaak, omdat hun doel is om te doden en verdedigen tegen gedood te worden. Aansprakelijkheid in dit geval ligt in de dood van het dier en schadevergoeding.
Exodus 21:28-31 28 Wanneer een rund een man of een vrouw stoot, zodat deze sterft, dan zal het rund zeker gestenigd worden en zijn vlees zal niet gegeten worden, maar de eigenaar van het rund zal vrijuit gaan. 29 Indien echter dat rund reeds vroeger stotig was en zijn eigenaar gewaarschuwd was, maar hij het niet bewaakte, en het doodt een man of een vrouw, dan zal het rund gestenigd worden, maar ook de eigenaar zal ter dood gebracht worden. 30 Indien hem een zoengeld opgelegd wordt, dan zal hij alles wat hem opgelegd wordt, als losprijs voor zijn leven geven. 31 Stoot het een zoon of een dochter, dan zal met hem gehandeld worden volgens dezelfde verordening. (NBG)
Het nalaten om schadevergoeding te geven zoals is vastgesteld, komt in de plaats van leven. Schade strekt zich uit tot het eigendom van een ieder, wat hem ook wordt opgelegd.
Exodus 21:32 32 Maar indien het rund een slaaf of een slavin stoot, dan zal hij dertig sikkels zilver aan de heer van deze geven, en het rund zal gestenigd worden. (NBG)
De schade aan werknemers wordt hier gesteld als de prijs van een slaaf van dertig zilverstukken. Het geld wordt betaald aan de eigenaar, die verantwoordelijk is voor het welzijn op lange termijn van de dienstknecht. Dus de betaling neemt niet gewoon de verantwoording weg. De samenleving is op deze manier verantwoordelijk voor het welzijn van al haar leden.
Een ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen daden en de schadelijke gevolgen ervan.
Exodus 21:33-34 33 Wanneer iemand een put opent, of wanneer iemand een put graaft, zonder die te bedekken, en er valt een rund of een ezel in, 34 dan zal de eigenaar van de put vergoeding geven: hij zal er geld voor teruggeven aan de eigenaar ervan, maar het dode dier zal zijn eigendom zijn. (NBG)
De kosten worden verzacht door het dode dier. De verantwoordelijkheid van de verwijdering ervan berust dus ook bij de schuldige partij. Dus de hele onachtzaamheid in deze zaak wordt in aanmerking genomen.
Exodus 21:35-36 35 Wanneer iemands rund het rund van zijn naaste stoot, zodat het sterft, dan zal men het levende rund verkopen en zijn prijs verdelen en ook het dode dier zal men verdelen. 36 Of als het bekend was, dat het rund reeds vroeger stotig was, en als zijn eigenaar het desondanks niet bewaakte, dan zal hij volledig rund voor rund vergoeden, doch het dode dier zal zijn eigendom zijn. (NBG)
Hier zijn twee vormen van doden, één door het normale risico, omdat het bekend is dat dieren van nature vechten. Het verlies wordt gelijkelijk gedragen. Waar bekend is dat een dier al een probleem was, dan wordt de onachtzaamheid van de eigenaar hem aangerekend. Dit gaat ook op voor de huidige tijd, waar vee op de weg ronddwaalt en anderen schade berokkent.
Leviticus 24:17-21 17 Ook wanneer iemand enig mens doodslaat, zal hij zeker ter dood gebracht worden. 18 Maar wie een stuk vee doodt, zal dat vergoeden: stuk voor stuk. 19 En wanneer iemand zijn volksgenoot lichamelijk letsel toebrengt, dan zal hem evenzo gedaan worden als hij gedaan heeft: 20 breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; hetzelfde letsel, dat hij een mens heeft toegebracht, zal hem toegebracht worden. 21 En wie een beest doodslaat, zal het vergoeden, maar wie een mens doodslaat, zal ter dood gebracht worden. (NBG)
Deze vorm van wettelijke schadevergoeding dient om willekeurige of opzettelijke schade tegen te gaan. Leven voor leven, oog om oog, tand om tand. Geweld moet uit het volk verwijderd worden. Het geval van onopzettelijke schade is iets anders. Het verlies wordt overeenkomstig de ernst van de zaak, door schadeloosstelling gecompenseerd.
Het in geheim en opzettelijke schade toebrengen, brengt een vervloeking over de dader. Het volk moest hierin toestemmen door Amen (of naar waarheid, voorwaar, het zij zo) te zeggen, in toestemming op het oordeel. De straf is nog steeds van toepassing, maar de vervloeking wordt er aan toegevoegd.
Deuteronomium 27:24-25 24 Vervloekt is hij, die in het geheim zijn naaste doodt. En het gehele volk zal zeggen: Amen. 25 Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten. En het gehele volk zal zeggen: Amen. (NBG)
De wet is duidelijk dat er geen medelijden mag zijn in het geval van moord en kwade opzet.
Deuteronomium 19:21 21 Gij zult hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. (NBG)
De wet verlangt dat niemand aan een boom opgehangen mag zijn en daar de hele nacht blijven. Hij moet diezelfde dag begraven worden. Deze wet werd vaak door de Grieken en Romeinen geschonden en deze activiteiten drongen in hun eigen vorm van "Christendom" binnen.
Deuteronomium 21:22-23 22 Wanneer iemand een zonde begaat, waarop de doodstraf staat, en hij wordt ter dood gebracht en gij hangt hem aan een paal, 23 dan zal zijn lijk gedurende de nacht niet aan de paal blijven, maar gij zult hem dezelfde dag nog begraven, want een gehangene is door God vervloekt en gij zult het land dat de Here, uw God, u als erfdeel geven zal niet verontreinigen. (NBG)
Het land mag niet vanwege deze barbaarsheid en wreedheid verontreinigd worden. Ophanging was dus een normale manier van executie. Begrafenis moest dezelfde dag plaatsvinden; het doel was om de natie tegelijkertijd te beschermen tegen barbaarsheid en geweld.
Pinechas werd rechtvaardig geoordeeld bij het doden van deze daders, toen de natie niets deed. De plaag werd hierdoor tot staan gebracht. De les was dat u niet de meerderheid in het kwade moet volgen, of het recht buigen.
Exodus 23:2 2 Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen, noch in een rechtsgeding getuigenis afleggen met de meerderheid mee, om het recht te buigen. (NBG)
God verwekt een verlosser op Zijn tijd.
Numeri 25:7-9 7 Toen Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat zag, stond hij midden uit de vergadering op en nam een speer in zijn hand; 8 toen hij de Israëlitische man tot in het vertrek achterhaald had, doorstak hij hen beiden, zowel de Israëlitische man, als de vrouw, in het onderlijf. Toen hield de plaag over de Israëlieten op. 9 Het getal van hen die aan de plaag gestorven waren, bedroeg vierentwintigduizend. (NBG)
Afgoderij verlangt onvoorwaardelijk de doodstraf.
Deuteronomium 13:9-18 9 maar hem zeker doden; het eerst zal uw hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen en daarna de hand van het gehele volk. 10 Gij zult hem stenigen, zodat hij sterft, omdat hij getracht heeft u af te trekken van de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft. 11 Dan zal geheel Israël het horen en vrezen en men zal niet opnieuw zulk een wandaad in uw midden doen. 12 Wanneer gij in een van de steden, die de Here, uw God, u geven zal om daar te wonen, hoort zeggen: 13 Er zijn snode mannen uit uw midden voortgekomen, die de inwoners van hun stad tot afval gebracht hebben door te zeggen: laten wij andere goden gaan dienen, die gij niet gekend hebt; 14 dan zult gij terdege onderzoek doen en grondig navragen; en als het waar blijkt, als het vast staat, als deze gruwel in uw midden bedreven is, 15 dan zult gij de inwoners van die stad zeker slaan met de scherpte des zwaards, door haar zelf met al wat daarin is en met haar vee door de scherpte des zwaards met de ban te treffen. 16 De gehele buit zult gij midden op het plein bijeenbrengen en gij zult de stad met de gehele buit met vuur verbranden als een volledig brandoffer voor de Here, uw God: zij zal altoos een puinhoop blijven en niet herbouwd worden; 17 ook zal niets van het gebannene aan uw hand kleven; opdat de Here zijn brandende toorn late varen, u barmhartigheid betone, Zich over u erbarme en u talrijk make, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft; 18 want dan luistert gij naar de stem van de Here, uw God, om al zijn geboden te onderhouden, die ik u heden opleg, door te doen wat recht is in de ogen van de Here, uw God. (NBG)
De doodstraf berust bij het gezin, en de ouders zijn verantwoordelijk voor de daden van hun kinderen. Dus schade veroorzaakt door kinderen is de verantwoordelijkheid van het gezin, tot aan volwassenheid. Een opstandige jongeling is de verantwoordelijkheid van de ouders, en zij moeten hem aan de bestuurders overleveren voor vonnis.
Deuteronomium 21:18-21 18 Wanneer een man een weerbarstige, weerspannige zoon heeft, die naar zijn vader en moeder niet wil luisteren, en hun niet gehoorzaamt, hoewel zij hem tuchtigen, 19 dan zullen zijn vader en moeder hem grijpen en naar de oudsten van zijn stad brengen, in de poort van zijn woonplaats, 20 en zij zullen tot de oudsten van zijn stad zeggen: Deze zoon van ons is weerbarstig en weerspannig, hij wil naar ons niet luisteren, hij is een doorbrenger en een drinker. 21 Dan zullen alle mannen van zijn stad hem stenigen, zodat hij sterft. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen; geheel Israël zal dit horen en vrezen. (NBG)
Op gelijke wijze staat geschreven: Verbittert uw kinderen niet (Efeziërs 6:4; Kolossenzen 3:21). De structuur van het vijfde gebod wordt gewijzigd door het begrip van het zesde gebod. Geen kind mag onder het vijfde gebod verbitterd worden, zodat het ter dood gebracht kan worden onder het vijfde en zesde gebod. De ouder is schuldig aan het zesde gebod door de doodstraf uit te lokken onder het vijfde gebod. Vandaar de uitleg van Paulus in Efeziërs en Kolossenzen. De noodzaak voor trouwe gehoorzaamheid wordt in het gezin geleerd en versterkt in de natie.
Numeri 14:1-45 [volledig lezen]
Dit hoofdstuk is behandeld in het gedeelte over De Wet en het Eerste Gebod [253].
Gehoorzaamheid aan Gods wil is noodzakelijk voor overleving. De natie is vele malen hersteld. God heeft ook de natie vele malen gestraft, en toch wordt er niet geluisterd. Toen Israël de mogelijkheid werd gegeven voor behoud, namen zij die niet aan en God verliet hen, toen zij het op hun eigen voorwaarden wilden doen. Want veertig jaar lang zwierf Israël in de woestijn in zonde en stierf in de woestijn. Alleen de kinderen overleefden en trokken het beloofde land binnen. Zo ook de stammen Juda en een deel van Levi en Benjamin stierven in de woestijn, veertig Jubeljaren lang. Zo zal ook de menigte der stammen Israëls, die onbekeerd bleven, sterven. Zij hebben allen de doodstraf opgelopen en zij zullen in de tweede opstanding zijn voor hun ongehoorzaamheid, zoals hun vaderen gestorven zijn – allen behalve Kaleb van Juda en Jozua van Efraïm. Velen van Efraïm en de stammen aanvaardden Messias en waren deel van de 144.000. Allen van de twaalf apostelen waren van Juda maar uit Galilea. Paulus was uit Benjamin.
De wet en mede het zesde gebod, hebben de eis om leven te geven en leven te beschermen. Nalaten om onder dit gebod te handelen loopt uit op de vernietiging van de samenleving. De wet moet toegepast worden in genade en rechtvaardigheid. Rechtspraak mag echter niet uitgesteld worden. Rechtspraak mag ook niet onthouden worden door een verzuim om recht uit te oefenen in zwakte. Genade en tolerantie is geen zwakheid, en rechtspraak mag niet verward worden met een nalatige beheer van de wet.
q